ECLI:NL:HR:2007:AZ8751
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- C.A. Streefkerk
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Overheidsaansprakelijkheid en relativiteitsvereiste bij schadevordering van een vluchteling
In deze zaak gaat het om een schadevordering van een Iranese vrouw die na vijf jaar als vluchteling in Nederland is toegelaten. De vrouw, hierna aangeduid als [verweerster], heeft de Staat, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie, aangeklaagd voor schadevergoeding wegens verlies van arbeidsvermogen en pensioenschade, alsook smartengeld. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 16 april 2003 de vorderingen van [verweerster] afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 8 december 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 20.815,-- voor verlies van arbeidsvermogen, vermeerderd met wettelijke rente.
De Staat heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de toelating van een vluchteling tot Nederland niet automatisch het recht op inkomen uit betaalde arbeid met zich meebrengt. De Hoge Raad oordeelt dat de toelating als vluchteling primair is bedoeld om bescherming te bieden tegen vervolging in het land van herkomst en niet om vermogensrechtelijke belangen te beschermen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de vorderingen van [verweerster] zijn afgewezen.
De uitspraak benadrukt het relativiteitsvereiste van artikel 6:163 BW, dat inhoudt dat niet elke onrechtmatige daad automatisch leidt tot schadevergoeding. De Hoge Raad stelt dat de Staat niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade die [verweerster] heeft geleden door de vertraging in de toekenning van haar vluchtelingenstatus, aangezien deze vertraging niet leidt tot een recht op schadevergoeding voor vermogensschade. De kosten van het geding worden aan [verweerster] opgelegd.