ECLI:NL:RVS:2018:3500

Raad van State

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
201807777/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake afgifte document vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, maar deze aanvraag werd op 30 mei 2017 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 13 oktober 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank op 23 augustus 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar de Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het hoger beroep eindigde op 21 september 2018, terwijl het hogerberoepschrift pas op 24 september 2018 was verzonden. De vreemdeling voerde aan dat de termijn in strijd was met het EU-recht, maar de Raad van State heeft deze stelling verworpen, verwijzend naar eerdere jurisprudentie waarin deze kwestie al was behandeld.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201807777/1/V3.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 23 augustus 2018 in zaak nr. 17/15533 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken.
2.    De aangevallen uitspraak is verzonden op 24 augustus 2018, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 21 september 2018 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 24 september 2018 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend. Geen rechtvaardiging is gelegen in de stelling van de vreemdeling dat de in artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 opgenomen termijn een door artikel 18 van het VWEU verboden discriminatoire behandeling is op basis van nationaliteit, dan wel indirecte discriminatie. De Afdeling heeft de hier opgeworpen vraag over artikel 18 van het VWEU bij uitspraak van 15 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3851, reeds beantwoord. Uit rechtsoverweging 2.2. van die uitspraak volgt dat aan de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid is voldaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
345-874.