ECLI:NL:RVS:2011:BR3851
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- S.I.M. Peute
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling inzake indienen grieven en ontvankelijkheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die op 26 april 2011 een beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie op 26 november 2008 afgewezen. De minister van Justitie verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond op 6 april 2010. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 26 april 2011.
De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar het hogerberoepschrift voldeed niet aan de vereisten van artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het hogerberoepschrift bevatte geen grieven tegen de uitspraak van de rechtbank, wat leidde tot de conclusie dat de vreemdeling in verzuim was. De Raad van State oordeelde dat de termijn voor het indienen van grieven niet in strijd was met het Unierecht, en dat de vreemdeling niet kon aantonen dat het vreemdelingenprocesrecht in dit opzicht onverbindend was.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep niet ontvankelijk, omdat niet was voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van grieven. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procesregels en de verantwoordelijkheden van de vreemdeling in het hoger beroep. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.