201710187/1/A2.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], kantoorhoudend te [plaats] en
2. het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna de raad),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 november 2017 in zaak nr. 17/2879 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2017 heeft de raad het verzoek van [appellant sub 1] om intrekking van een aan [persoon] verleende toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2017 heeft de raad het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en bepaald dat de raad de proceskosten en het griffierecht dient te vergoeden. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
[persoon] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] en [persoon] hebben naar aanleiding van het incidenteel hoger beroep een zienswijze gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2018, waar [appellant sub 1], de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra en G. van Dort, en [persoon] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De raad heeft meerdere toevoegingen verstrekt aan [persoon] voor rechtsbijstand door [appellant sub 1]. De toevoegingen zagen onder meer op een echtscheidingsprocedure (toevoeging 2EP6374) en, later, een boedelverdeling (toevoeging 2ES4549). [persoon] is op enig moment overgestapt naar een andere advocaat die deze procedures heeft overgenomen. [persoon] moest deze advocaat betalen.
[appellant sub 1] heeft de raad verzocht om een resultaatbeoordeling voor de echtscheidingsprocedure. Dit verzoek is afgewezen. Vervolgens heeft [appellant sub 1] om herziening gevraagd, maar ook dat verzoek is afgewezen. Deze afwijzing heeft in bezwaar en beroep stand gehouden. [appellant sub 1] kan zich daar niet mee verenigen en is daarom in hoger beroep gekomen. Ook de raad is in hoger beroep gekomen, omdat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank dat de hoorplicht is geschonden en met de door de rechtbank uitgesproken veroordeling in de proceskosten en de kosten van het betaalde griffierecht.
Het gaat in hoger beroep alleen om de toevoeging voor de echtscheidingsprocedure. Vanwege het resultaat behaald in de boedelscheidingsprocedure is de toevoeging 2ES4549 ingetrokken.
Het hogerberoepschrift van [appellant sub 1]
2. Alvorens aan een beoordeling van het hogerberoepschrift toe te komen, stelt de Afdeling vast dat dat de rechtbank [appellant sub 1] terecht als belanghebbende heeft aangemerkt. De Afdeling verwijst op dit punt naar haar uitspraak van heden in een andere zaak van [appellant sub 1] (ECLI:NL:RVS:2018:3322). 3. [appellant sub 1] stelt zich allereerst op het standpunt dat het resultaat wel degelijk in de echtscheidingsprocedure is behaald. Zij betoogt daartoe allereerst dat de echtscheiding en boedelscheiding één rechtsbelang betreffen, nu beide procedures hetzelfde doel hebben, namelijk het regelen van de echtscheiding en de gevolgen daarvan. Weliswaar heeft de rechtbank Limburg de procedures over de echtscheiding en de boedel gesplitst, maar deze procedures zijn vervolgens telkens gelijktijdig behandeld. Zij betoogt dat de echtscheidingsprocedure, anders dan waarvan de rechtbank uitgaat, eerst op 20 januari 2016 tot een einde is gekomen met een beschikking van de rechtbank, waarin staat dat "de man aan de vrouw uiterlijk 15 december 2015 heeft voldaan een bedrag van € 42.155,=". Het resultaat dient daarom ook aan de echtscheidingsprocedure te worden toegerekend. De raad heeft haar onderzoeksplicht geschonden door klakkeloos uit te gaan van de stelling van [persoon] dat de echtscheidingsprocedure al eerder was geëindigd.
[appellant sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat alleen de zaak over de boedelverdeling is overgenomen door een andere gemachtigde. Ook de echtscheidingszaak is volgens haar overgenomen. De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hierover staat vermeld in de Kenniswijzer van de raad, onderdeel 5.2 ("Mutatie van de toevoeging i.v.m. opvolging"), niet onderkend dat de toevoeging voor de echtscheidingsprocedure vanwege de overname op basis van uurtarief had moeten worden ingetrokken. [persoon] heeft hiermee haar recht op gesubsidieerde rechtsbijstand opgegeven, aldus [appellant sub 1].
3.1. Samengevat komt het betoog van [appellant sub 1] erop neer dat de toevoeging om twee te onderscheiden redenen had moeten worden ingetrokken.
(1.) Het behaalde resultaat moet ook moet worden toegerekend aan de echtscheidingsprocedure.
(2.) De echtscheidingsprocedure is door de nieuwe gemachtigde overgenomen om deze voort te zetten op basis van uurtarief.
3.2. Artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb luidt als volgt:
"Tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken, indien:
[…]
b. op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft."
3.3. In situaties waarbij een toevoeging is verleend voor een echtscheiding met nevenvorderingen en de boedelscheiding een nevenvordering is geweest, betrekt de raad de boedelscheiding bij de vaststelling van het resultaat van de zaak. Zo'n situatie is hier echter niet aan de orde. [appellant sub 1] heeft immers op 29 oktober 2013 voor de boedelverdeling om een afzonderlijke toevoeging verzocht, welk verzoek de raad op basis van de door haar verstrekte informatie heeft gehonoreerd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1636) volgt uit artikel 34g van de Wrb en de geschiedenis van de totstandkoming (Kamerstukken II, 2003/04, 29 685, nr. 3, blz. 22 e.v.) dat voor het antwoord op de vraag of een verleende toevoeging met terugwerkende kracht moet worden ingetrokken, alleen het resultaat van die zaak, dat wil zeggen de procedure waarvoor de toevoeging is verleend, van belang is. De rechtbank heeft in het licht van het vorenoverwogene, waarbij van belang is dat op verzoek van [appellant sub 1] twee te onderscheiden toevoegingen zijn verleend, terecht overwogen dat het financiële resultaat van de boedelscheiding niet mede kan worden toegerekend aan de echtscheidingsprocedure. De beschikking van de rechtbank van 20 januari 2016 betreft, gelet op het dictum en bijbehorende motivering, de boedelscheiding en niet de echtscheidingsprocedure zelf. Hieruit kan niet worden afgeleid dat het resultaat van de boedelscheiding tevens heeft te gelden als resultaat van de echtscheiding.
3.4. Met de verwijzing naar onderdeel 5.2 van de Kenniswijzer doelt [appellant sub 1] op onderdeel 5.2 van de Werkinstructie "Mutatie van de toevoeging i.v.m. opvolging". Daarin staat het volgende:
"Overname op betalende basis (afzien van gesubsidieerde rechtsbijstand)
Er is een toevoeging verstrekt. Als op uitdrukkelijk verzoek van de rechtzoekende een zaak wordt overgenomen door een andere advocaat en rechtzoekende besluit om af te zien van zijn recht op gesubsidieerde rechtsbijstand door zijn nieuwe advocaat, dan beëindig je de toevoeging. Je vermeldt daarbij: De toevoeging is tussentijds beëindigd, omdat u heeft besloten af te zien van gesubsidieerde rechtsbijstand.
De toegevoegde advocaat kan dan zijn werkzaamheden declareren en zich aan de zaak onttrekken.
[…]
Als er sprake is van overname op betalende basis en van resultaat, zie werkinstructie resultaatbeoordeling onder 'Overname op betalende basis'."
In de werkinstructie Resultaatbeoordeling, waarnaar hiervoor wordt verwezen, staat het volgende:
"Overname op betalende basis
Het resultaat wordt aan het eind van de zaak beoordeeld en niet bij het beëindigen van de werkzaamheden van de toegevoegde advocaat.
Het kan voorkomen dat de toevoeging wordt overgenomen door een advocaat op betalende basis vóórdat sprake is van resultaat. Je trekt de toevoeging in, in de gevallen zoals hiervoor beschreven, als de rechtzoekende niet aannemelijk kan maken dat het te ontvangen bedrag lager zal zijn dan 50% van het heffingvrije vermogen
Als er onduidelijkheid is over het mogelijke resultaat, dan stel je de resultaatbeoordeling uit en je maakt een aantekening in het dossier. De toegevoegde advocaat heeft de mogelijkheid om de toevoeging te declareren. […]"
3.5. De raad stelt zich terecht op het standpunt dat uit voornoemde werkinstructies niet voortvloeit dat bij de overname van een zaak op betalende basis sprake is van intrekking van de toevoeging met terugwerkende kracht, maar van een beëindiging van de toevoeging. Intrekking kan daarna alsnog volgen na een beoordeling van het resultaat. De reden voor intrekking is in zo'n geval het behaalde resultaat en niet het enkele feit dat de zaak is overgenomen op betalende basis.
3.6. Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet met stukken of op een andere manier heeft aangetoond dat een medewerker van de raad heeft toegezegd dat de toevoeging zou worden ingetrokken. De rechtbank heeft niet onderkend dat een medewerker van de raad de toezegging heeft gedaan dat de toevoeging op basis van beleid en jurisprudentie zou moeten worden ingetrokken.
4.1. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is nodig dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat [appellant sub 1] niet heeft aangetoond dat in dit geval een dergelijke toezegging is gedaan.
Het betoog faalt.
Het incidenteel hogerberoepschrift van de raad
5. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hoorplicht is geschonden, nu de klacht van [appellant sub 1] zag op het horen in de voornemenfase en zij naar aanleiding van haar bezwaarschrift wel degelijk is gehoord. De rechtbank heeft de raad om die reden ten onrechte veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Voor een veroordeling in de proceskosten bestond bovendien geen aanleiding, nu [appellant sub 1] zelf in beroep is gekomen en zelf het woord heeft gevoerd tijdens de zitting bij de rechtbank.
5.1. In reactie op het incidenteel hogerberoepschrift van de raad merkt [appellant sub 1] op dat zij inderdaad is gehoord in de bezwaarfase, maar dat zij vindt dat de raad haar voor het nemen van het primaire besluit had moeten horen. [appellant sub 1] heeft desgevraagd te kennen gegeven geen wettelijke grondslag te weten op basis waarvan de raad gehouden was haar te horen. Nu hier geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de raad zich terecht op het standpunt dat hij [appellant sub 1] niet hoefde te horen. Van schending van de hoorplicht is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, dan ook geen sprake.
Het betoog slaagt. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad de hoorplicht heeft geschonden en daarmee dat de rechtbank de raad ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten en de kosten van het griffierecht.
Eindoordeel
6. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond en het incidenteel hoger beroep van de raad is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de raad de proceskosten en het betaalde griffierecht dient te vergoeden. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
Dit betekent dat de raad het verzoek van [appellant sub 1] om intrekking terecht heeft afgewezen en dat de raad [appellant sub 1] geen proceskosten of griffierecht hoeft te vergoeden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 november 2017 in zaak nr. 17/2879 voor zover de rechtbank heeft bepaald dat het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand de proceskosten en het betaalde griffierecht dient te vergoeden;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Van Dokkum
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018
480.