ECLI:NL:RVS:2018:3084

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
201807163/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep tegen verlenging van vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 augustus 2018 een beroep tegen een besluit tot verlenging van een bewaringsmaatregel ongegrond verklaarde. De rechtbank had eerder op 27 juli 2018 besloten om de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel met maximaal drie maanden te verlengen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Tamer, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 19 september 2018 geoordeeld dat er geen hoger beroep openstaat tegen de uitspraak van de rechtbank, zoals bepaald in artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit artikel stelt dat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen hoger beroep openstaat tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5 van de Vreemdelingenwet. De Afdeling heeft vastgesteld dat het beroep van de vreemdeling een beroep is tegen een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel, waartegen geen hoger beroep openstaat.

De Afdeling heeft verder overwogen dat er geen grond is voor kennisneming van het appel, zelfs niet in geval van ernstige schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De vreemdeling heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die zouden wijzen op een schending van een eerlijk proces. Uiteindelijk heeft de Afdeling zich onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201807163/1/V3.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 22 augustus 2018 in zaak nr. NL18.14589 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2018 is de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste drie maanden.
Bij uitspraak van 22 augustus 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y. Tamer, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat in afwijking van artikel 8:104, eerste lid, van de Awb geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5.
Ingevolge artikel 94, zevende lid, voor zover thans van belang, is het vijfde lid van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid, en artikel 59b, vijfde lid.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, vijfde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
Gelet op voornoemde bepalingen staat hoger beroep open tegen een uitspraak gedaan op een beroep ingesteld tegen een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 6a, 59, 59a en 59b van de Vw 2000 en tegen uitspraak gedaan op een beroep ingesteld tegen een besluit tot verlenging van een maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid, en artikel 59b, vijfde lid, van die wet.
2.    Het door de vreemdeling ingestelde beroep is een beroep tegen een besluit tot verlenging van de aan hem opgelegde vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000. Gelet op de onder 1 vermelde wettelijke bepalingen staat daartegen geen hoger beroep open.
3.    Voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van ernstige schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is. Wat de vreemdeling daarover heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat daarvan sprake is.
4.    De Afdeling is kennelijk onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
765.