Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 december 2018 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
- Op 21 november 2013 en op 27 februari 2014 wordt een vooraankondiging van het dwangsombesluit verzonden aan de eigenaar van het pand, Bavaria.
- Op 22 mei 2014 dient eiser een aanvraag in voor een omgevingsvergunning voor deze bijgebouwen. De ontvangst van die aanvraag is op 2 juni 2014 door verweerder bevestigd.
- In het dwangsombesluit van 28 mei 2014 gelast verweerder eiser deze gebouwen binnen twee maanden na dagtekening van het besluit te verwijderen. Als eiser niet tijdig aan de lastgeving voldoet, verbeurt hij een dwangsom van € 10.000,- per week met een maximum van € 50.000,-.
- Tegen het dwangsombesluit wordt geen bezwaar gemaakt.
- Op 11 september 2014 zendt verweerder eiser een invorderingsbeschikking waarin is vermeld dat de dwangsom in zijn geheel is verbeurd en wordt ingevorderd. Hiertegen wordt geen bezwaar gemaakt.
- Eiser sluit een betalingsregeling met verweerder om de verbeurde dwangsommen te betalen.
- Op 29 juni 2015 wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning buiten behandeling gesteld door verweerder omdat de aanvraag niet voldoet aan de indieningsvereisten in de Regeling omgevingsrecht.
- Op 16 oktober 2015 gelast verweerder eiser voor de tweede keer om binnen twee maanden na dagtekening van het besluit de zonder omgevingsvergunning gerealiseerde bijgebouwen aan de achterzijde van het hoofdgebouw [adres] te verwijderen, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 20.000,- per week met een maximum van € 100.000,- (het tweede dwangsombesluit).
- Eiser maakt bezwaar tegen dat tweede dwangsombesluit. Op 22 december 2015 schorst de voorzieningenrechter van deze rechtbank dat besluit (ECLI:NL:RBOBR:2015:7502).
- Verweerder verklaart het bezwaar van eiser op 22 april 2016 ongegrond.
- Eiser stelt hiertegen beroep in en vraagt een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van deze rechtbank wijst dat verzoek op 12 augustus 2016 af en verklaart het beroep ongegrond (in een uitspraak met zaaknummers SHE 16/1719 en SHE 16/1720).
- Eiser stelt daar hoger beroep tegen in. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) schorst het tweede dwangsombesluit in een uitspraak van 6 oktober 2016.
- Op 3 oktober 2016 dient eiser een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de bijgebouwen in. Deze aanvraag is een aantal malen aangevuld.
- Op 4 april 2017 neemt verweerder een invorderingsbeschikking om de dwangsommen te innen die volgens het tweede dwangsombesluit verbeurd zijn geraakt.
- Op 4 juli 2017 verzoekt eiser aan verweerder om terug te komen van het eerste dwangsombesluit (dus dat van 28 mei 2014). Hij verzoekt ook om vergoeding van de schade als gevolg van dat volgens hem onrechtmatige besluit.
- In het primaire besluit wijst verweerder het verzoek af. Verweerder neemt het verzoek om schadevergoeding niet in behandeling omdat wordt verzocht om vergoeding van een bedrag van meer dan € 25.000,-.
- Op 24 augustus 2017 verleent verweerder een omgevingsvergunning voor de bijgebouwen waar het dwangsombesluit en het tweede dwangsombesluit op zien.
- De Afdeling vernietigt op 18 oktober 2017 (in een uitspraak met nummer ECLI:NL:RVS:2017:2788) de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 12 augustus 2016 en vernietigt de invorderingsbeschikking van 4 april 2017. Zij draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
- Verweerder verzoekt nog om herziening van die uitspraak. Dat verzoek wordt afgewezen in een uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2018. Verweerder neemt op 14 december 2017 een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het tweede dwangsombesluit en verklaart de bezwaren opnieuw ongegrond. Verweerder wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- Op 7 februari 2018 neemt verweerder het bestreden besluit, waarbij hij blijft bij zijn weigering om terug te komen van het eerste dwangsombesluit en om het schadeverzoek af te wijzen.
- Eiser stelt tegen het bestreden besluit beroep in bij deze rechtbank en hij verzoekt om vergoeding van de schade tot een bedrag van € 25.000,-.
- Op 20 juli 2018 wordt het beroep tegen de tweede beslissing op bezwaar die is genomen in de procedure over het tweede dwangsombesluit, behandeld bij de Afdeling. Verweerder trekt tijdens deze zitting de tweede beslissing op bezwaar in en herroept het tweede dwangsombesluit.
- Eiser heeft het aanbod van verweerder op de tweede zitting om alle betaalde dwangsommen terug te betalen tegen finale kwijting afgewezen.
- In uitspraken van 3 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3088 en ECLI:NL:RVS:2018:3084) veroordeelt de Afdeling verweerder in de proceskosten van de beroepsprocedure tegen de tweede beslissing op bezwaar en wijst een aanvullend verzoek om schadevergoeding van eiser af.
- de procedure rond de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het eerste dwangsombesluit;
- het verzoek om schadevergoeding.
€ 25.000,-.
€ 25.000,- werd gevorderd, maar uiteindelijk omdat de schade volgens hem voortvloeit uit een rechtmatig besluit. Verweerder ziet niet in hoe dit tot schadevergoeding zou kunnen leiden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat verweerder terugkomt van het dwangsombesluit van 28 mei 2014;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een schadevergoeding moet betalen aan eiser van € 22.495,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.505,-.
mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van R.G. van der Korput, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.