ECLI:NL:RVS:2018:3055

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
201710216/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang wegens onjuiste aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante], wonend te Arnhem, en het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 9 mei 2017 een vuilniszak heeft verwijderd die onterecht was aangeboden. De vuilniszak, die op een onjuiste dag en tijdstip was aangeboden, bevatte een poststuk met de naam en adresgegevens van [appellante]. Het college heeft in zijn besluit van 18 mei 2017 bepaald dat een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 140,00, voor rekening van [appellante] komt.

[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 13 november 2017. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 september 2018 heeft [appellante] betoogd dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtreding, omdat zij in een huis woont met meerdere personen en het huisafval gezamenlijk wordt aangeboden. De Afdeling heeft overwogen dat, hoewel [appellante] stelt dat zij altijd de regels volgt, de vuilniszak met haar naam en adresgegevens als bewijs geldt dat zij de overtreding heeft gepleegd.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college terecht heeft vastgesteld dat [appellante] de overtreding heeft begaan en dat de kosten van de bestuursdwang op haar verhaald kunnen worden. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de overtreder, ook als deze in een gezamenlijke woonsituatie leeft.

Uitspraak

201710216/1/A1.
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Arnhem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2017 heeft het college zijn beslissing om op 9 mei 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 140,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 13 november 2017 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2018, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door P.T.F.A. de Boer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een vuilniszak die op dinsdag 9 mei 2017 omstreeks 9.52 uur is aangetroffen aan de Trans te Arnhem. Omdat in de vuilniszak een poststuk met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, heeft het college haar in het besluit van 18 mei 2017 aangemerkt als overtreder van artikel 4.2.2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem (hierna: de APV) in samenhang met het Uitvoeringsbesluit vaststellen van de dagen en tijden waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden (hierna: het Uitvoeringsbesluit).
Overtreding
2.    Artikel 4.2.2.7 van de APV bepaalt:
"Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan op de door burgemeester en wethouders daartoe bepaalde dag en tijden. Deze kunnen voor verschillende bestanddelen verschillend worden vastgesteld."
2.1.    Artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit bepaalt:
"De huis-aan-huis inzameling van huishoudelijke afvalstoffen vindt plaats op de in de Afvalwijzer aangegeven dagen."
Artikel 3, tweede lid, bepaalt:
"In het centrum dient het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door middel van huisvuilzakken op de inzameldag plaats te vinden na 06.00 uur en voor 07.30 uur."
3.    Niet in geschil is dat de op 9 mei 2017 aangetroffen vuilniszak in strijd met de bovenvermelde bepalingen van de APV en het Uitvoeringsbesluit op een onjuiste dag en een onjuist tijdstip ter inzameling is aangeboden.
Overtreder
4.    [appellante] betwist dat zij degene is die artikel 4.2.2.7 van de APV in samenhang met het Uitvoeringsbesluit heeft overtreden. Zij betoogt dat zij goed op de hoogte is van de regels en het huisvuil nooit buiten de aangegeven tijd aanbiedt. Dat haar poststuk in de vuilniszak is aangetroffen is volgens haar geen bewijs dat zij het afval verkeerd heeft aangeboden. Zij woont in een huis met vier andere personen en het huisafval wordt in een gemeenschappelijke vuilnisbak verzameld. De in de gezamenlijke brievenbus gedeponeerde poststukken worden volgens haar in de gang van het huis verzameld en kunnen ook door huisgenoten in de vuilniszak worden gedaan. Zij betoogt voorts dat, indien zij toch als overtreder wordt aangemerkt, haar huisgenoten eveneens als overtreders moeten worden aangemerkt en de boete hoofdelijk moet worden verrekend.
4.1.     Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
Artikel 5:25, eerste lid, bepaalt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3447), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
4.3.    De op 9 mei 2017 aangetroffen vuilniszak is tot [appellante] herleidbaar, omdat daarin een poststuk met haar naam en adresgegevens is aangetroffen. Met de stelling dat zij het huisvuil altijd op juiste wijze aanbiedt, heeft [appellante] nog niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de vuilniszak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Ook het opperen van de mogelijkheid dat het poststuk door een van de medebewoners in de vuilniszak is gedaan, is daarvoor niet voldoende.
Op grond van hetgeen [appellante] heeft aangevoerd is het mogelijk dat niet zij, maar een andere bewoner van het huis waar zij woont de vuilniszak ter inzameling heeft aangeboden. De keuze van [appellante] om haar huishoudelijke afvalstoffen mede door een ander ter inzameling te laten aanbieden, komt echter voor haar rekening en risico. Het verkeerd aanbieden van de vuilniszak kan dan ook aan haar worden toegerekend. Vergelijk de hierboven aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 11 november 2015 en de uitspraak van 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:156. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
4.4.    Doordat de vuilniszak in strijd met de APV en het Uitvoeringsbesluit is aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen ervan. Het college kan die kosten ingevolge artikel 5:25 van de Awb verhalen op de overtreder, derhalve op [appellante]. Het college hoeft voor het kostenverhaal niet na te gaan of er mogelijk meer overtreders zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat het bij [appellante] in rekening gebrachte bedrag van € 140,00 niet, zoals zij veronderstelt, een boete is, maar het verhalen van een gedeelte van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor het verwijderen van de vuilniszak.
4.5.    Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Wortmann    w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
148.