ECLI:NL:RVS:2017:156

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
201602957/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en de aansprakelijkheid voor verkeerd aangeboden huishoudelijke afvalstoffen

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 januari 2017 uitspraak gedaan over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 21 maart 2016 een huisvuilzak aangetroffen die in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 was aangeboden. De huisvuilzak, die naast een inzamelvoorziening was geplaatst, bevatte een enveloppe met de naam- en adresgegevens van de appellante. Het college besloot dat een deel van de kosten van de bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van de appellante zou komen.

De appellante voerde aan dat zij de huisvuilzak niet op de betreffende locatie had achtergelaten en betwistte dat zij haar afval op onjuiste wijze aanbiedt. Ze stelde dat het mogelijk was dat de enveloppe door iemand anders in de zak was gedaan en dat de zak door een andere bewoner van haar studentenhuis verkeerd ter inzameling was aangeboden. De Afdeling bestuursrechtspraak overwoog echter dat, hoewel de appellante niet de enige bewoner was, de keuze om haar afval door anderen te laten aanbieden voor haar eigen rekening en risico kwam. De Afdeling concludeerde dat het college de appellante terecht als overtreder had aangemerkt.

Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de afvalaanbieder en de gevolgen van het niet naleven van de afvalstoffenverordening.

Uitspraak

201602957/1/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2016 heeft het college zijn beslissing om op 21 maart 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 21 april 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Blankenstein, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 21 maart 2016 ter hoogte van de Beeklaan 286 te Den Haag naast een inzamelvoorziening is aangetroffen. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbare enveloppe is aangetroffen.
2. [appellante] voert aan dat zij de huisvuilzak niet op de locatie heeft achtergelaten waar deze is aangetroffen. Zij stelt hiertoe dat zij haar huisvuil nooit op onjuiste wijze aanbiedt. Zij betoogt dat het college met de enkele constatering dat in de huisvuilzak een enveloppe is aangetroffen met daarop haar naam- en adresgegevens, niet heeft aangetoond dat zij de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Volgens haar is het mogelijk dat zij de enveloppe in een horecagelegenheid heeft achtergelaten en dat deze daar door een ander in de huisvuilzak is gedaan en dat die zak vervolgens op de locatie is achtergelaten waar deze is aangetroffen. Verder is het volgens haar mogelijk dat één van de bewoners van het studentenhuis waar zij woont de zak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. In dit verband voert zij aan dat zij in een studentenhuis woont waar het huisvuil in een gezamenlijke afvalbak wordt gedaan en dat zij daar ook gebruik van maakt. Zij stelt dat de inhoud van deze bak door meerdere bewoners van het studentenhuis wordt weggebracht.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3447), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat op 21 maart 2016 een huisvuilzak is aangetroffen ter hoogte van de Beeklaan 286 en dat deze in strijd met de Afvalstoffenverordening naast een inzamelvoorziening is geplaatst. Evenmin is in geschil dat in die huisvuilzak een enveloppe is aangetroffen met de naam- en adresgegevens van [appellante]. Derhalve is de huisvuilzak herleidbaar tot haar. Het opperen van de mogelijkheid dat de enveloppe door een ander in de huisvuilzak is gedaan, is onvoldoende om niet van het onder 2.1 weergegeven bewijsvermoeden uit te gaan. Ook de stelling van [appellante] dat zij haar huisvuil altijd op juiste wijze aanbiedt is daartoe onvoldoende.
Op grond van hetgeen [appellante] heeft aangevoerd is het mogelijk dat niet zij, maar een andere bewoner van haar studentenhuis de huisvuilzak ter inzameling heeft aangeboden. De keuze van [appellante] om haar huishoudelijke afvalstoffen mede door een ander ter inzameling te laten aanbieden komt echter voor haar eigen rekening en risico. Het verkeerd aanbieden van de huisvuilzak dient dan ook aan haar te worden toegerekend. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3447).
Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding voor het oordeel dat het college [appellante] ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, griffier.
w.g. Slump w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017
402.