ECLI:NL:RVS:2018:2997

Raad van State

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
201707320/1/R6 en 201706341/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E. Helder
  • D.A.C. Slump
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling hogere geluidgrenswaarden en paraplubestemmingsplan voor industrieterrein Honderdland fase 2

In deze uitspraak van de Raad van State op 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2997, zijn de beroepen van verschillende appellanten tegen de besluiten van de gemeente Westland tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden en het paraplubestemmingsplan 'Geluidszone Honderdland fase 2' aan de orde. De appellanten, allen wonend in de gemeente Westland, hebben bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde hogere waarden voor geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai, die zijn vastgesteld in verband met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Honderdland fase 2. De Raad van State heeft in zijn overwegingen de relevante wetgeving, met name de Wet geluidhinder (Wgh), en de procedurele aspecten van de besluitvorming van de gemeente beoordeeld. De Raad concludeert dat de gemeente zich terecht heeft gebaseerd op akoestisch onderzoek en dat de vastgestelde hogere waarden in overeenstemming zijn met de wetgeving. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de geluidnormen onterecht zijn vastgesteld of dat er onvoldoende rekening is gehouden met de geluidreflectie en cumulatie van geluid van de verschillende bronnen. De Raad heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van de gemeente standhouden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig geluidonderzoek en de afweging van belangen bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen in de nabijheid van woningen.

Uitspraak

201707320/1/R6 en 201706341/1/R6
Datum uitspraak: 19 september 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
2.    [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
3.    [appellant sub 3], wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
4.    [appellant sub 4], wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
5.    [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
6.    [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B] (hierna tezamen en in enkelvoud [appellant sub 6]), wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
7.    [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 7]), wonend te Maasdijk, gemeente Westland,
en
1.    de raad van de gemeente Westland,
2.    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2017 heeft het college met toepassing van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) hogere waarden vastgesteld vanwege wegverkeerslawaai en vanwege het gezoneerde industrieterrein Honderdland fase 2.
Bij besluit van 27 juni 2017 heeft de raad het paraplubestemmingsplan "Geluidszone Honderdland fase 2" vastgesteld.
Tegen het besluit van 22 juni 2017 hebben [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7], beroep ingesteld.
Tegen het besluit van 27 juni 2017 hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 28 mei 2018, waar zijn verschenen: [appellant sub 1], bijgestaan door mr. M. Bouman, advocaat te Delft, vergezeld door [directeur van de Nederlandse Stichting Geluidshinder] te Delft, [appellant sub 2], [appellant sub 5], beiden vertegenwoordigd door mr. T. van der Weijde, werkzaam bij DAS, [appellant sub 7], bijgestaan door mr. T. van der Weijde als voornoemd, [appellant sub 4], [appellant sub 6] en [appellant sub 6B], het college, vertegenwoordigd door mr. M.M. Merkx, werkzaam bij de omgevingsdienst Haaglanden, vergezeld door ing. H. Verkuil, drs. M.M. Mathijssen en drs. G.J. Ravensbergen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts en mr. C.E. Barnhoorn, beiden advocaat te Den Haag, vergezeld door M.H. Bakker, L.M. Löffler, en C.G.M. van Zeijl, allen werkzaam bij de gemeente. Voorts is ter zitting Honderdland Ontwikkelingscombinatie Beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, vergezeld door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Besluit tot vaststelling van hogere waarden
1.    Bij besluit van 22 juni 2017 zijn voor 47 woningen, 43 bestaande - en 4 nieuwe woningen, hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgesteld vanwege gezoneerd industrielawaai, en voor 9 woningen, 5 bestaande - en 4 nieuwe woningen, vanwege wegverkeerslawaai. De hogere waarden zijn vastgesteld in verband met de vaststelling van het bestemmingsplan "Honderdland fase 2". Dit bestemmingsplan is vastgesteld bij besluit van 27 juni 2017 door de raad van Westland en maakt de herontwikkeling mogelijk van glastuinbouwgebied tot het nieuwe bedrijventerrein Honderdland fase 2.
2.    Voor de bestaande woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7], zijn hogere waarden vastgesteld vanwege gezoneerd industrielawaai van 52 dB(A), 52 dB(A), 55 dB(A) en 55 dB(A). Voor de woning van [appellant sub 7] is tevens een hogere waarde vastgesteld van 49 dB vanwege wegverkeerslawaai.
3.    De regelgeving die relevant is voor de hierna volgende overwegingen is opgenomen in de uitspraak, dan wel in de bijlage bij deze uitspraak.
Bestaande woningen
4.    [appellant sub 7] stelt dat het college bij de vaststelling van het besluit van 22 juni 2017 is uitgegaan van een bestaande situatie in plaats van een nieuwbouwsituatie en zet daar vraagtekens bij. De projectontwikkelaar heeft er volgens hem immers zelf voor gekozen om de woning van [appellant sub 7] niet aan te kopen, maar te laten staan. Het kan volgens [appellant sub 7] niet zo zijn dat als gevolg van deze door de projectontwikkelaar gemaakte keuze het uitgangspunt geldt dat sprake is van een bestaande situatie en dat als gevolg daarvan hogere grenswaarden mogen worden vastgesteld.
4.1.    Het college stelt dat hij op grond van de Wgh zowel voor nieuw te bouwen woningen als voor bestaande woningen hogere waarden kan vaststellen vanwege gezoneerd industrielawaai en wegverkeerslawaai. Het college wijst daartoe op de artikelen 45 en 83 van de Wgh.
4.2.    Voor de woning van [appellant sub 7] aan de [locatie 1] zijn bij besluit van 22 juni 2017 hogere waarden vastgesteld vanwege wegverkeerslawaai en vanwege gezoneerd industrielawaai van onderscheidenlijk 49 dB en 55 dB(A).
Ingevolge artikel 45 van de Wgh kan voor zowel aanwezige, bestaande woningen als voor geprojecteerde, nieuwe woningen een hogere waarde vanwege het betrokken industrieterrein worden vastgesteld. Voor nieuwe woningen mag deze waarde 55 dB(A) niet te boven gaan en voor bestaande woningen mag deze waarde 60 dB(A) niet te boven gaan.
Ingevolge artikel 83 van de Wgh kan eveneens voor zowel bestaande als geprojecteerde woningen een hogere waarde vanwege een aan te leggen weg, in dit geval de Weg door Honderdland, worden vastgesteld.
Gelet op deze artikelen kan het college zowel voor bestaande woningen als voor nieuw te bouwen woningen hogere waarden vaststellen. In zoverre is de keuze van de projectontwikkelaar om een aantal woningen te laten staan niet relevant. De wet bepaalt echter wel dat de hogere waarden voor bestaande woningen hoger mogen zijn dan voor nieuwe woningen, namelijk 60 dB(A) voor bestaande woningen en 55 dB(A) voor nieuwe woningen. Het college heeft in dit geval ervoor gekozen om niet aan te sluiten bij de maximale waarde voor bestaande woningen, maar bij de maximale waarde voor geprojecteerde, nieuwe woningen. In zoverre ondervindt [appellant sub 7] er geen nadeel van dat het college is uitgegaan van een bestaande situatie.
Het betoog faalt.
Geluidrapport
5.    [appellant sub 7] voert aan dat de geluidrapporten ondeugdelijk zijn, omdat daarin geen rekening is gehouden met reflecties van geluid als gevolg van de in het plan voorziene nieuwe bedrijfsgebouwen. Bovendien bevindt zijn woning zich tussen het bestaande bedrijventerrein Honderdland fase 1 en het in het plan voorziene bedrijventerrein Honderdland fase 2, zodat de cumulatie van reflecties ook had moeten worden onderzocht. Dit is ten onrechte niet gebeurd, aldus [appellant sub 7].
5.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat in dit plan is gekozen voor een zorgvuldige begrenzing van geluid door middel van een geluidverkaveling. De geluidnormen die aan de hand van deze geluidverkaveling zijn vastgesteld, zijn bepalend voor de toekomstige bedrijven op Honderdland fase 2. Wanneer bedrijven zich op Honderdland fase 2 willen vestigen moeten zij door middel van een geluidonderzoek aantonen dat aan deze geluidnormen kan worden voldaan. Hierbij dient, overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, rekening gehouden te worden met geluidreflectie, omdat dit aspect is verdisconteerd in de voorgeschreven rekenmethode, aldus het college.
5.2.    Het college heeft zich bij het besluit van 22 juni 2017 gebaseerd op geluidonderzoek. De resultaten van dat onderzoek zijn beschreven in de rapporten "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Honderdland fase 2 te Westland, Geluid", van Econsultancy, van 31 januari 2017 (hierna: Econsultancy-rapport) en "Akoestisch onderzoek geluidszonering bestemmingsplan Honderdland fase 2", van DGMR van 18 mei 2017 (hierna: DGMR-rapport). Laatstgenoemd rapport ziet op industrielawaai.
5.3.    In het DGMR-rapport staat dat de gemeente Westland de keuze heeft gemaakt om voor het terrein ingevolge de Wgh een geluidzone vast te stellen. Voor woningen in het gebied buiten de zone mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein niet hoger zijn dan 50 dB(A) en voor woningen binnen de geluidzone wil de gemeente een maximale geluidbelasting van 55 dB(A) toestaan.
In paragraaf 3.3 van het DGMR-rapport staat dat door Witteveen en Bos in het kader van het plan-MER akoestisch onderzoek is uitgevoerd; waarbij is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. Dit uitgangspunt leidde tot een overschrijding van 55 dB(A) op omliggende woningen in de geluidzone.
In het DGMR-rapport is daarom vanuit een zogenoemde omgekeerde werkwijze beoordeeld welke maximale geluidemissie op de kavels van Honderdland fase 2 mogelijk is, zonder de grenswaarde van 55 dB(A) ter plaatse van de omliggende woningen te overschrijden. Vanuit die omgekeerde werkwijze is voor iedere kavel de geluidemissie per m² vastgesteld, zoals weergegeven in bijlage 2.3 bij het DGMR-rapport, zodat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op geen enkele woning meer bedraagt dan 55 dB(A) etmaalwaarde, aldus het DGMR-rapport. De berekende geluidemissie voor de kavels is gemiddeld 10 dB lager dan de uitgangspunten waar Witteveen en Bos van zijn uitgegaan, aldus het DGMR-rapport.
5.4.    De woning van [appellant sub 7] bevindt zich tussen de bedrijventerreinen Honderdland fase 1 en Honderdland fase 2. In het DGMR-rapport is daarom beoordeeld in hoeverre de geluidbelasting vanwege Honderdland fase 2 bijdraagt aan de cumulatieve geluidbelasting. Uit dat onderzoek komt naar voren dat op de gevel van de woning van [appellant sub 7] waar de geluidbelasting vanwege Honderdland fase 2 hoger is dan 50 dB(A), de bijdrage van Honderdland fase 1 beperkt is, namelijk 0,1 dB(A).
Voor de woning van [appellant sub 7] is een hogere waarde vastgesteld van 55 dB(A). In dit concrete geval is de hoogste bijdrage 55 dB(A) vanwege Honderdland fase 2 berekend op 8 m hoogte op de noordwestgevel van de woning, terwijl de grootste toename vanwege cumulatie optreedt op een hoogte van 8 m op de noordoostgevel. Op die noordoostgevel bedraagt de geluidbelasting vanwege Honderdland fase 2 maximaal 53 dB(A) en bedraagt de cumulatie 54 dB(A) vanwege Honderdland fase 1 en 2. Een toename van 1 dB(A).
5.5.    Uit het voorgaande volgt dat het college aan de hand van een zogenoemde omgekeerde werkwijze is uitgegaan van een maximale geluidbelasting bij woningen. Aan de hand van die maximale geluidbelasting zijn een geluidverkaveling en maximale geluidnormen, zogenoemde emissiewaarden vastgesteld. Deze geluidemissie is vervolgens vertaald naar geluidimmissiewaarden op verschillende toetspunten. Daarbij heeft het college ook de cumulatie van Honderdland fase 1 en 2 betrokken.
De Afdeling ziet gelet op het bovenstaande geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de stelling van het college dat de vastgestelde maximale geluidnormen, de geluidimmissiewaarden op de verschillende toetspunten, bepalend zijn voor de geluidemissie van de bedrijven en dat het aspect geluidreflectie op een nader moment op basis van geluidonderzoek nog wordt betrokken bij de beoordeling van de vestiging van nieuwe bedrijven op bedrijventerrein Honderdland fase 2. Dit geluidonderzoek dient overeenkomstig het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 te worden uitgevoerd en reflectie is een onderdeel van de voorgeschreven rekenmethode.
Het betoog faalt.
Geluidverkaveling
6.    [appellant sub 2] stelt dat op de kaart, waarop de geluidverkaveling is weergegeven, twee kavels dichtbij zijn woning zijn ingetekend waarop een geluidemissie van 62 dB(A) is toegestaan. [appellant sub 2] stelt dat deze geluidnorm moet worden verlaagd, omdat deze kavels te dichtbij zijn woning liggen. Er is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar een alternatief.
6.1.    Het college stelt dat voor de vaststelling van de geluidverkaveling een geluidproductie is vastgesteld voor het geluid dat hooguit op een bepaald perceel, de desbetreffende akoestische gebiedseenheid (hierna: AGE) mag worden geproduceerd. De raad zet uiteen dat op de door [appellant sub 2] bedoelde kavels weliswaar 62 dB(A)/m² is toegestaan, maar dat bij het vaststellen van de geluidcontour het uitgangspunt is gehanteerd dat de gecumuleerde geluidbijdrage van alle AGE’s op de omliggende woningen niet meer dan 55 dB(A) etmaalwaarde zal bedragen.
In dit geval leidt de geluidbijdrage van alle AGE’s op de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] tot een etmaalwaarde van 52 dB(A). Daarom is voor deze woning een hogere waarde van 52 dB(A) vastgesteld, aldus de raad.
6.2.    Zoals de Afdeling hiervoor in 5.5 heeft overwogen, is niet de geluidemissie van 62 dB(A), maar zijn de geluidimmissiewaarden op de verschillende toetspunten bepalend voor de geluidemissie van de bedrijven. Dit betekent dat op de desbetreffende kavels weliswaar een geluidemissie van 62 dB(A)/m² is toegestaan, maar dat de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 2] niet meer dan 52 dB(A) mag bedragen. Dit is lager dan de maximale waarde van 55 dB(A) die ingevolge artikel 45 van de Wgh voor nieuwe woningen is toegestaan. In zoverre heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij niet gehouden was te onderzoeken of een lagere geluidemissie per m² dan wel een alternatief nodig was.
Het betoog faalt.
7.    [appellant sub 7] stelt dat de geluidbelasting op zijn woning verder wordt opgerekt als gevolg van de geluidverkaveling. Hij wijst erop dat op de plattegrond van de geluidverkaveling te zien is dat er emissiewaarden van 58 dB(A), 59 dB(A) en 62 dB(A) rond zijn woning liggen. In het verleden heeft hij een geluidkas van de gemeente gekregen om de geluidbelasting op zijn woning te beperken. Hij vreest nu een toename en overschrijding van de toegestane geluidgrenswaarden.
7.1.    Het college stelt dat voor de woning van [appellant sub 7] op 1 maart 2004 al eerder een hogere waarde is vastgesteld vanwege wegverkeerslawaai. Deze hogere waarde had geen betrekking op industrielawaai. Na plaatsing van de geluidkas is de geluidbelasting naar verwachting gereduceerd tot onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Door aanleg van de Weg door Honderdland wordt de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai 49 dB, dat is 1 dB hoger dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De raad stelt voorts dat op de door [appellant sub 7] bedoelde kavels weliswaar 58 dB(A), 59 dB(A) en 62 dB(A) is toegestaan, maar dat bij het vaststellen van de geluidcontour het uitgangspunt is gehanteerd dat de gecumuleerde geluidbijdrage van alle AGE’s op de omliggende woningen niet meer dan 55 dB(A) etmaalwaarde zal bedragen.
7.2.    Zoals de Afdeling hiervoor in 5.5 heeft overwogen, is niet de geluidemissie van 58 dB(A), 59 dB(A) en 62 dB(A) vanwege de bedrijven, maar zijn de geluidimmissiewaarden op de verschillende toetspunten en omliggende woningen, bepalend voor de geluidemissie van de bedrijven. Dit betekent dat op de desbetreffende kavels weliswaar een geluidemissie van 58 dB(A), 59 dB(A) en 62 dB(A) is toegestaan, maar dat de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 2] niet meer dan 55 dB(A) mag bedragen. Dit is de maximale waarde van 55 dB(A) die ingevolge artikel 45 van de Wgh voor nieuwe woningen is toegestaan.
Nu [appellant sub 7] geen concrete bezwaren naar voren heeft gebracht tegen de rekenmethode aan de hand waarvan DGMR het effect van de AGE’s op de omliggende woningen heeft berekend, bestaat in zoverre geen aanleiding het DGMR-rapport ondeugdelijk te achten. De raad heeft op basis van het DGMR-rapport bij de vaststelling van het bestreden besluit ervan kunnen uitgaan dat de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 7] de 55 dB(A) etmaalwaarde niet te boven zal gaan, zodat de vastgestelde hogere waarde toereikend is.
Het betoog faalt.
8.    [appellant sub 4] wijst erop dat er een sloot ligt tussen de hoofdas en zijn perceel en stelt dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met dit geluidslek.
8.1.    Het college stelt dat geluid dat over een wateroppervlak gaat minder wordt uitgedoofd dan geluid dat over een geluidsabsorberende bodem gaat. Nu in de geluidberekeningen voor het bodemgebied van het bedrijventerrein rekening is gehouden met een hard, en dus geluidreflecterend, bodemgebied, is volgens het college voldoende rekening gehouden met een eventuele geluidreflectie van een sloot.
8.2.    Blijkens paragraaf 3.5 ‘Rekenmodel’ van het DGMR-rapport is de overdracht van bronnen naar rekenpunten berekend met het DGMR-computerprogramma Geomilieu (Versie 4.10). Het model is gebaseerd op methode II.8 overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai 1999. In de berekening wordt met alle factoren die van belang zijn rekening gehouden, zoals afstandsreductie, reflecties, afschermingen en bodem- en luchtdemping.
Over bodemgebieden vermeldt deze paragraaf verder dat voor het akoestisch onderzoek voor een standaard harde reflecterende bodemfactor van 0 is gekozen, waarbij zachte absorberende grondgebieden apart in het model zijn ingevoerd met factor 1.0. Voor woongebieden waarbij harde en zachte delen worden afgewisseld, is factor 0,5 gebruikt.
8.3.    Ter zitting heeft de raad onbestreden toegelicht dat voor het gehele plangebied, met uitzondering van een smalle rand rondom de huizen aan de Maasdijk, is uitgegaan van hard en derhalve maximaal reflecterend gebied, wat als worst-case scenario moet worden aangemerkt. Wanneer in het onderzoek was uitgegaan van de feitelijke situatie, waarin tussen de hoofdas en het perceel van [appellant sub 4] een sloot ligt, had dat derhalve niet tot een andere, voor [appellant sub 4] gunstiger, uitkomst geleid.
Het betoog faalt.
Maatregelafweging
9.    [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7], stellen dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de mogelijkheden voor het treffen van maatregelen om de geluidbelasting nabij hun woningen te verminderen. In het geluidrapport is alleen onderzoek gedaan naar een geluidwal en een geluidscherm op één bepaalde locatie. Onderzoek naar maatregelen zoals stil asfalt op de dijk en op de industriewegen, het instellen van beperkingen voor zwaar verkeer en snelheid, een andere locatie voor een geluidscherm, bijvoorbeeld langs het bouwvlak waar zware industrie is toegestaan, dan wel te bezien of de geluidbelasting vanwege het toekomstige industrieterrein kan worden verlaagd, ontbreekt. Dit is volgens hen in strijd met artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh.
[appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 7], voeren aan dat het plaatsen van een geluidscherm ten onrechte als niet doelmatig is aangemerkt. Het argument dat de kosten van een geluidscherm te hoog zijn, achten zij onvoldoende om op basis daarvan hogere grenswaarden te kunnen vaststellen. [appellant sub 4] voert aan dat bij de bepaling of het scherm doelmatig is, ten onrechte geen gebruik is gemaakt van de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder.
9.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de door appellanten bedoelde geluidbeperkende maatregelen, zoals stil asfalt, een snelheidsbeperking of het instellen van beperkingen voor zwaar verkeer, geen betrekking hebben op industrielawaai, maar op wegverkeerslawaai.      In het Econsultancy-rapport is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om stil asfalt toe te passen op de Weg door Honderdland ter plaatse van de woningen waar sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai.
Het toepassen van stil asfalt is volgens het college niet doeltreffend vanwege de aanwezigheid van kruispunten en rotondes op de Weg door Honderdland. Stil asfalt is slecht bestand tegen wringend en afremmend verkeer en slijt snel als het wordt toegepast op en rond kruisingen en rotondes waar veel vrachtverkeer rijdt. De rechte stukken van deze weg zijn zo kort dat met toepassing van stil asfalt op die delen van de weg niet de gewenste reductie van de geluidbelasting tot 48 dB kan worden bereikt.
9.2.    Op grond van artikel 82, eerste lid, van de Wgh geldt voor woningen een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor de geluidbelasting vanwege het wegverkeer. Uit de artikelen 83, eerste en derde lid, en 110a, eerste lid, van de Wgh volgt dat het college een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting kan vaststellen met een maximum van 58 dB. Een hogere waarde kan alleen worden vastgesteld als maatregelen om de geluidbelasting vanwege de weg te beperken tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Dit volgt uit artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh.
9.3.    De Afdeling stelt vast dat van de appellanten die in beroep zijn gekomen, alleen voor de woning van [appellant sub 7] een hogere waarde is vastgesteld vanwege wegverkeerslawaai. De maatgevende weg voor dit wegverkeerslawaai is de Weg door Honderdland.
9.4.    In hoofdstuk 5 van het Econsultancy-rapport staat dat de aanleg van de Weg door Honderdland bij zes woningen aan de Maasdijk en Verkadestraat tot een geluidbelasting leidt die hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde. Door toepassing van een dunne deklaag type B over 760 m lengte op het nieuw aan te leggen deel van de Weg door Honderdland kan de geluidbelasting worden gereduceerd tot ten hoogste 49 dB. Een dunne deklaag type B is echter naar verwachting niet bestand tegen de te verwachten intensiteiten van het vrachtverkeer en het wringend verkeer op de weg, aldus het Econsultancy-rapport.
Uit tabel 6.1 van het Econsultancy-rapport komt naar voren dat de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer voor de woning van [appellant sub 7] met en zonder het toepassen van maatregelen gelijk is. Dit betekent dat het  toepassen van stil asfalt niet tot een lagere vastgestelde waarde vanwege wegverkeer voor de woning van [appellant sub 7] leidt. Nu [appellant sub 7] geen concrete bezwaren heeft aangevoerd tegen de methode aan de hand waarvan Econsultancy de effecten van toepassing van stil asfalt heeft beoordeeld, bestaat in zoverre geen aanleiding het Econsultancy-rapport ondeugdelijk te achten.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat toepassing van geluidarm asfalt onvoldoende doeltreffend zal zijn. Het bestreden besluit is in zoverre niet in strijd met artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh.
9.5.    Het college stelt zich voorts op het standpunt dat het treffen van bronmaatregelen voor industrielawaai in dit geval onmogelijk is, omdat het industrieterrein grotendeels wordt ingevuld met nieuwe bedrijven. Hiervan zijn de geluidbronnen en wijze van geluiduitstraling onbekend. Voor de bedrijven gelden op basis van de regels van het bestemmingsplan "Honderdland fase 2" maximale geluidnormen, gelijk aan de vastgestelde immissiewaarden op verschillende toetspunten.
Het college stelt voorts dat het treffen van andere geluidbeperkende maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein Honderdland fase 2, zoals het aanbrengen van een geluidscherm langs de woonbestemmingen, niet doelmatig is en op overwegende bezwaren van financiële aard stuit.
9.6.    Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Wgh geldt voor woningen een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor de geluidbelasting vanwege een gezoneerd industrieterrein. Uit de artikelen 45, eerste lid, en 110a, eerste lid, van de Wgh volgt dat het college een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting kan vaststellen met een maximum van 60 dB(A). Een hogere waarde kan alleen worden vastgesteld als maatregelen om de geluidbelasting vanwege een industrieterrein te beperken tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Dit volgt uit artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh.
9.7.    Voor zover appellanten menen dat ten onrechte geen bronmaatregelen zijn onderzocht, stelt de Afdeling vast dat nog geen vergunningen zijn verleend en dat bij de vergunningverlening voor inrichtingen op de percelen beperkingen ten aanzien van de geluidruimte kunnen worden gesteld. Indien geen vergunning nodig is, kunnen maatwerkvoorschriften worden vastgesteld.
9.8.    In het DGMR-rapport is in hoofdstuk 4 de mogelijkheid van een geluidscherm langs de woonbestemmingen aan de zuidwestkant van het plan doorgerekend. Voor het vaststellen van het effect van geluidschermen is de geluidbelasting berekend met schermhoogten van 2, 4 en 6 m op een beoordelingshoogte van 1,5 m en 8 m van de woningen.
In het rapport wordt geconcludeerd dat een geluidscherm geen effect heeft op de beoordeling van gevels op 8 m hoogte. Door het plaatsen van een geluidscherm kan de hoogste geluidbelasting bij woningen niet worden verlaagd, omdat de hoogste verdieping van de woningen (8 m) onvoldoende kan worden afgeschermd. Een scherm van 4 m hoog zorgt daarom alleen voor een beter leefklimaat op de lagere verdiepingen, de beoordelingshoogte van 1,5 m. De kosten voor een scherm van 4 m hoog worden geschat op 1,2 miljoen euro. Dit bedrag staat volgens het DGMR-rapport niet in verhouding tot de geluidbeperkende effecten van het scherm. Het scherm is daarom akoestisch niet doelmatig, aldus het rapport.
In de notitie "Geluidseffecten bestemmingsplan Honderdland fase 2" van DGMR van 19 april 2018 (hierna: Nadere notitie DGMR) staat dat voor industrielawaai geen wettelijk doelmatigheidscriterium bestaat. Voor weg- en spoorverkeer bestaat dit wel. Daarom is voor de beoordeling van de doelmatigheid van de geluidschermen aansluiting gezocht bij de systematiek van de Wgh en de Regeling doelmatigheid geluidsmaatregelen Wgh. Deze Regeling objectiveert de afweging van de kosten en de maatregeleffecten, in relatie tot de hoogte van de vastgestelde hogere waarde van de geluidbelasting. In de Regeling worden daarvoor de begrippen maatregelpunten en reductiepunten gebruikt. Een maatregelpunt is de rekeneenheid waarin de kosten voor het treffen van een geluidbeperkende maatregel zijn uitgedrukt. Een reductiepunt is de rekeneenheid waarin het budget van een cluster voor het treffen van geluidbeperkende maatregelen is uitgedrukt. Uit de systematiek van de doelmatigheidsregeling volgt dat een geluidmaatregel doelmatig is als het aantal reductiepunten minimaal gelijk is aan het aantal maatregelpunten. Het aantal reductiepunten voor de 47 woningen waarvoor een hogere waarde vanwege industrielawaai is vastgesteld bedraagt volgens de Nadere notitie DGMR 76.700. Een scherm met een hoogte van 4 m hoogte correspondeert met 167.464 maatregelpunten. Dit betekent dat het aantal maatregelpunten 2,2 keer zo hoog is als het aantal reductiepunten. Een scherm met een hoogte van 4 m is daarmee niet doelmatig, aldus de Nadere notitie DGMR.
9.9.    De Afdeling overweegt dat in de Nadere notitie DGMR inzicht is gegeven in de wijze waarop de doelmatigheidsafweging is uitgevoerd. Daaruit komt naar voren dat bij die afweging de kosten en maatregeleffecten in relatie tot de hoogte van de hogere waarde zijn bezien. Uit die afweging komt naar voren dat het aantal maatregelpunten 2,2 keer zo hoog is als het aantal reductiepunten en dat het toepassen van maatregelen in een dergelijk geval niet doelmatig is. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een geluidscherm niet doelmatig is en er overwegende financiële bezwaren bestaan tegen de aanleg van een geluidscherm ten behoeve van de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7]. Daarnaast ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het college dat een beperking voor zwaar verkeer niet opportuun is, omdat het bestemmingsplan "Honderdland fase 2" voorziet in een bedrijventerrein. Het bestreden besluit is in zoverre niet in strijd met artikel 110a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder.
De betogen falen.
Binnenwaarde
10.    [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] stellen dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of na het treffen van gevelmaatregelen aan de binnenwaarde van 33 dB kan worden voldaan. Het college had dit volgens hen voor de vaststelling van de hogere waarde moeten onderzoeken.
10.1.    Het college stelt dat pas na de vaststelling van de hogere waarde hoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. Of een verplichting tot het treffen van deze maatregelen bestaat, staat los van de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
10.2.    Het betoog dat het college vóór het vaststellen van de hogere waarde had moeten onderzoeken of gevelisolerende maatregelen nodig zijn om een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) te garanderen, slaagt niet. Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in haar uitspraak van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:41, volgt namelijk uit de systematiek van de artikelen 83, eerste lid, 45, eerste lid, en 111b, tweede lid, van de Wgh dat pas na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. De vraag of een verplichting bestaat tot het treffen van dergelijke maatregelen aan de woning van [appellant sub 2] en [appellant sub 5] en [appellant sub 7] staat los van de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en kan daarom in deze beroepsprocedure inhoudelijk niet aan de orde komen.
Gemeentelijk beleid
11.    [appellant sub 5] voert aan dat het besluit van 22 juni 2017 in strijd is met het gemeentelijke beleid dat is neergelegd in de beleidsnota "Toetsingskader hogere geluidgrenswaardebesluiten" (hierna: het Toetsingskader).
[appellant sub 5] wijst op de zogenoemde drie-stappenstrategie en stelt dat uit bijlage 8 van het Toetsingskader volgt dat het onderzoek naar de binnenwaarde moet plaatsvinden voor de vaststelling van een hogere waarde.
11.1.    In paragraaf 4.8 van het Toetsingskader wordt de zogenoemde drie-stappenstrategie besproken. Daarin staat dat volgens de Wgh de initatiefnemer nadrukkelijk de mogelijkheden voor bronmaatregelen dient te onderzoeken en af te wegen. Wanneer dit onvoldoende resultaat oplevert, niet mogelijk is, dan wel te duur is, kan het plaatsen van een geluidscherm effectief zijn. In paragraaf 4.8.3 staat dat wanneer ondanks maatregelen aan de bron of in de overdracht de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en een hogere grenswaarde wordt toegekend, op grond van het Bouwbesluit geluidwerende voorzieningen worden vereist om het leefklimaat binnen het geluidgevoelige object voldoende te waarborgen.
11.2.    Paragraaf 4.8 van het Toetsingskader bevat een toelichting op de drie-stappenstrategie. Deze strategie heeft als beginpunt bronmaatregelen en gaat via overdrachtsmaatregelen naar ontvangersmaatregelen. De Afdeling stelt vast dat het college onderzoek heeft gedaan naar bronmaatregelen, namelijk geluidsarm asfalt, en overdrachtsmaatregelen, namelijk een geluidwal of -scherm. Het college heeft op grond van dat onderzoek geconcludeerd dat geluidsarm asfalt onvoldoende effectief is en dat een geluidwal of -scherm financieel niet doelmatig is. Gelet hierop is het bestreden besluit niet in strijd met paragraaf 4.8 van het Toetsingskader. De Afdeling overweegt dat uit paragraaf 4.8 niet kan worden afgeleid dat het college voor de vaststelling van de hogere waarden onderzoek naar de binnenwaarden had moeten doen.
De Afdeling overweegt voorts dat het in bijlage 8 van het Toetsingskader genoemde "akoestisch onderzoek met onderzoek naar maatregelen tot een lagere gevelbelasting" betrekking heeft op een onderzoek naar de geluidbelasting op de gevel en mogelijke geluidbeperkende maatregelen zoals bronmaatregelen of overdrachtsmaatregelen. Dit onderzoek is uitgevoerd in het DGMR-rapport. Het gaat in de betreffende bijlage van het Toetsingskader niet over een onderzoek naar het voldoen aan het vereiste binnenniveau.
Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in de uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:337, is bijlage 8 bij het Toetsingskader een schematische weergave van de procedure voor het vaststellen van hogere waarden. Naar het oordeel van de Afdeling kan uit die weergave niet worden afgeleid dat het college voor de vaststelling van de hogere waarden onderzoek naar de binnenwaarde had moeten doen. Zoals hiervoor in 10.2 reeds is overwogen, volgt dit evenmin uit de Wgh.
Conclusie besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden
12.    De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] tegen het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden zijn ongegrond.
13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het paraplubestemmingsplan
14.    Het paraplubestemmingsplan voorziet in de vaststelling van een geluidzone rondom het industrieterrein Honderdland fase 2. Aanleiding hiervoor is de vaststelling van het bestemmingsplan "Honderdland fase 2" dat voorziet in een bedrijventerrein. Naast het paraplubestemmingsplan blijven de geldende bestemmingsplannen en bestemmingen van kracht.
Planregels
15.    [appellant sub 1] stelt dat de in dit paraplubestemmingsplan voorziene geluidzone tot een bouwverbod leidt op gronden binnen die geluidzone, zodat in de toekomst de mogelijkheid van een tweede woning op zijn gronden hem wordt ontnomen. Hij wijst daartoe op artikel 4.2.1 van de planregels.
Voorts voert hij aan dat artikel 4.2.1 tot onduidelijkheid leidt, omdat daarin weliswaar de zinsnede "met uitzondering van de nieuwe woningen waarvoor bij dit bestemmingsplan een hogere grenswaarde is vastgesteld" is opgenomen, maar dat bij dit paraplubestemmingsplan geen hogere grenswaarden zijn vastgesteld en in dit paraplubestemmingsplan een beschrijving van die nieuwe woningen waarvoor een hogere grenswaarde is vastgesteld, ontbreekt.
15.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat op de gronden van [appellant sub 1] een agrarische bestemming rust en dat een tweede woning op die gronden planologisch niet was en evenmin is toegestaan.
De raad stelt voorts dat het bestemmingsplan in 4 nieuwe woningen in de Maasdijkzone voorziet. Het gaat concreet om de woningen aan de Maasdijk 27, 33a, 37b en 39a. De raad wijst op de bouwvlakken op de verbeelding bij het bestemmingsplan "Honderdland fase 2" en paragraaf 4.8.6 van de toelichting op het plan.
15.2.    De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant sub 1] niet binnen de geluidzone ligt en dat niet in geschil is dat op de gronden van [appellant sub 1], voor zover deze binnen de geluidzone liggen, onder het voorheen geldende plan een tweede woning planologisch niet was toegestaan. Dat ingevolge artikel 4.2.1 van de planregels op die gronden nu een bouwverbod geldt, brengt daar in zoverre geen verandering in. Overigens is niet gebleken dat [appellant sub 1] voorafgaand aan de vaststelling van het plan concrete plannen voor een tweede woning kenbaar heeft gemaakt.
Voorts stelt de Afdeling vast dat dit paraplubestemmingsplan voorziet in een geluidzone rond het industrieterrein Honderdland fase 2. Het bestemmingsplan "Honderdland fase 2" voorziet in de mogelijkheid van het realiseren van 4 nieuwe woningen aan de rand van het bedrijventerrein Honderdland fase 2. Voor die nieuwe woningen zijn bij besluit van 22 juni 2017 hogere waarden vastgesteld door het college van Westland. Ingevolge de Wgh is het college en niet de raad bevoegd hogere waarden voor woningen vast te stellen. De raad heeft deze hogere waarden na het laten uitvoeren van geluidonderzoek in acht genomen bij de vaststelling van het paraplubestemmingsplan en het bestemmingsplan, overeenkomstig de systematiek van de Wgh en de Wro.
Dit paraplubestemmingsplan gaat derhalve vergezeld van het besluit tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden van 22 juni 2017. Gelet op de samenhang tussen deze besluiten en gelet op de systematiek van de Wgh en de Wro zijn er naar het oordeel van de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat artikel 4.2.1 van de planregels van het paraplubestemmingsplan in zoverre tot onduidelijkheid leidt, dan wel rechtsonzeker is.
Het betoog faalt.
Geluidzone
16.    [appellant sub 3] stelt dat het plan niet aan de wettelijke eisen voldoet, omdat de geluidemissie als gevolg van het bedrijventerrein niet juist is vastgesteld, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de cumulatie van geluid en omdat de handhaving van de geluidregels onvoldoende is gewaarborgd.
16.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 3] zijn standpunten niet heeft onderbouwd. Volgens de raad is de vaststelling van het plan gebaseerd op zorgvuldig geluidonderzoek.
16.2.    In het DGMR-rapport is de cumulatie van geluid als gevolg van het nieuwe bedrijventerrein Honderdland fase 2 met het bestaande bedrijventerrein Honderdland fase 1 en het wegverkeerslawaai onderzocht. In bijlage 3.1 zijn de resultaten van die berekeningen weergegeven. Voor de woning van [appellant sub 3] is een maximale cumulatie berekend van 57 dB.
16.3.    De Afdeling stelt vast dat in de geluidonderzoeken de cumulatie van Honderdland fase 2, Honderdland fase 1 en wegverkeerslawaai is betrokken. Uit de hiervoor in 5.5 weergegeven passage volgt dat de geluidverkaveling en de geluidnormen na geluidonderzoek zijn vastgesteld. Nu [appellant sub 3] geen concrete bezwaren naar voren heeft gebracht tegen de wijze waarop dit geluidonderzoek is uitgevoerd en de geluidverkaveling is vastgesteld, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het paraplubestemmingsplan niet van die geluidverkaveling heeft kunnen uitgaan. De Afdeling ziet niet in dat de raad het plan in zoverre in strijd met de wet heeft vastgesteld.
Voor zover [appellant sub 3] stelt dat de handhaving van de geluidregels onvoldoende is gewaarborgd, overweegt de Afdeling dat in het kader van het paraplubestemmingsplan "Honderdland fase 2" alleen beroepsgronden aan de orde kunnen komen die betrekking hebben op dit plan. Een beroepsgrond over naleving van de geluidnormen ziet daar niet op, maar ziet op handhaving en dat betreft een andere procedure. Daarom kan deze beroepsgrond inhoudelijk niet aan de orde komen.
Het betoog faalt.
17.    [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] stellen dat in het paraplubestemmingsplan ten onrechte niet is onderzocht of de aanpassing van de toegestane milieucategorieën in het bestemmingsplan "Honderdland fase 2" aanleiding geeft om de geluidzone aan te passen, zodat deze richting het bedrijventerrein verschoven kunnen worden.
17.1.    De raad stelt dat niet de toegestane milieucategorieën, maar de geluidverkaveling bepalend is voor de geluidzone. Bovendien is, anders dan appellanten betogen, de aanpassing van de toegestane milieucategorieën in het bestemmingsplan wel degelijk vertaald in het akoestisch onderzoek. De toegestane milieucategorieën staan correct beschreven in het DGMR-rapport.
17.2.    In paragraaf 2.3 van het DGMR-rapport staat een beschrijving van de milieucategorieën die overeenkomen met de milieucategorieën die zijn vastgesteld in het bestemmingsplan "Honderdland fase 2". In het DGMR-rapport is uitgegaan van de ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigde milieucategorieën. Deze gewijzigde milieucategorieën zijn betrokken bij de vaststelling van de geluidzone. Zoals de raad heeft toegelicht zijn niet de toegestane milieucategorieën, maar is de toegestane geluidruimte, de vastgestelde immissiewaarde, bepalend. De vraag of de raad bij het vaststellen van de geluidzone heeft kunnen uitgaan van de toegestane geluidruimte, komt hierna aan de orde.
Geluidzone niet toereikend
18.    [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] stellen dat er weliswaar een geluidzone van 50 dB(A) is vastgesteld tussen hun woningen en het industriegebied, maar dat deze niet toereikend is, omdat voor hun woningen een hogere geluidgrenswaarde is vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) zal dan ook niet worden gehaald, aldus [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 7].
18.1.    De raad wijst erop dat de geluidcontour van 50 dB(A) zich niet tussen de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] en het bedrijventerrein bevindt, maar dat deze woningen binnen deze geluidcontour liggen.
18.2.    Op p. 9 van het DGMR-rapport staat dat de gemeente de keuze heeft gemaakt om voor het terrein een geluidzone vast te stellen. Een geluidzone is een gebied rond een industrieterrein waarbuiten de gecumuleerde geluidbelasting van alle daarop gevestigde bedrijven niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). Woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen die binnen die zone liggen, kunnen een geluidbelasting hebben die hoger is dan 50 dB(A). De raad wil voor de woningen in de omgeving een maximale geluidbelasting van 55 dB(A) vanwege Honderdland fase 2 toestaan. De geluidzone is zodanig vastgesteld dat buiten deze geluidzone de geluidbelasting lager is dan 50 dB(A).
18.3.    In de toelichting bij het paraplubestemmingsplan staat dat om te bepalen hoeveel geluid toekomstige bedrijven op de beoogde kavels mogen veroorzaken, de geluidemissie per m² is vastgesteld. De geluidemissie is aangepast, zodat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op geen enkele woning meer bedraagt dan 55 dB(A) etmaalwaarde. De hogere waarden industrielawaai voor woningen in de geluidzone zorgen ervoor dat de geluidbelasting van alle bedrijven tezamen niet ongelimiteerd kan toenemen. Deze hogere waarden vormen een juridisch harde begrenzing.
18.4.    Niet in geschil is dat de woningen van appellanten zich binnen de 50 dB(A)-contour bevinden.
Uit bijlage 3.1 van het DGMR-rapport volgt dat de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 2] aan de [locatie 2] maximaal 52 dB(A) zal bedragen, de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 5] aan de [locatie 3] maximaal 55 dB(A) en de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 7] aan de [locatie 1] maximaal 55 dB(A). Daarom zijn voor de woningen van [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] hogere waarden vastgesteld van onderscheidenlijk 52 dB(A), 55 dB(A) en 55 dB(A), zodat op deze woningen een hogere geluidbelasting is toegestaan dan 50 dB(A).
18.5.    In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1975/76, 13 639, nrs. 1-4, blz. 138-139) bij artikel 46 van de Wgh - de huidige artikelen 44 en 45 - is vermeld dat een hogere geluidbelasting dan 50 dB(A) wordt toegestaan, voor zover daartoe zwaarwegende redenen aanwezig zijn. De Afdeling leidt hieruit af dat er zwaarwegende argumenten moeten zijn die ertoe nopen bij de geluidzonering van een industrieterrein voor bestaande woningen uit te gaan van een hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
In het verweerschrift van de raad en ter zitting is toegelicht dat de raad zich rekenschap heeft gegeven van het bepaalde in artikel 2.1.3 van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. In deze bepaling is geregeld dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, bedrijven toelaat uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma Ruimte. In het Programma Ruimte staat dat een ruimtelijke reservering als zogenoemde "zachte locatie" is opgenomen voor bedrijventerrein Honderdland fase 2. De provincie vindt het belangrijk dat er voldoende ruimte wordt geboden voor bedrijventerreinen met de hoogst mogelijke milieucategorie en watergebonden bedrijventerreinen. De reservering als "zachte locatie" betreft een locatie voor de categorie hogere milieuhinder- en watergebonden bedrijven, aldus het Programma Ruimte. De raad heeft gelet op het bepaalde in de Verordening Ruimte en in aanmerking genomen wat in het provinciale Programma Ruimte concreet over bedrijventerrein Honderdland fase 2 is vermeld, als uitgangspunt genomen het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op het bedrijventerrein, voor zover passend bij de bestaande woningen in de omgeving van het bedrijventerrein. De raad hanteert als uitgangspunt dat bij een geluidbelasting van maximaal 55 dB(A), zowel bij nieuwe als bij bestaande woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ter zitting is nader toegelicht dat bij het, in de visie van de raad niet noodzakelijke, aanhouden van een grens van maximaal 50 dB(A) voor bestaande woningen te weinig ruimte zou bestaan voor de toekomstige bedrijven en daardoor onvoldoende recht zou worden gedaan aan het uitgangspunt zo hoog mogelijke milieucategorieën mogelijk te maken in het plangebied.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende zwaarwegende redenen had om af te wijken van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), zodat de raad niet gehouden was het plan in dit opzicht anders vast te stellen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Geluidreflectie
19.    [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] stellen dat bij de vaststelling van het paraplubestemmingsplan te weinig rekening is gehouden met de geluidreflectie tegen hoge gebouwen. Zij vragen zich af of dit aspect nog kan worden getoetst in het geluidonderzoek voorafgaand aan de vestiging van bedrijven.
19.1.    De Afdeling wijst op overweging 5.5 in het kader van de beoordeling van het besluit van 22 juni 2018. Dit betekent dat het aspect reflectie op een nader moment op basis van geluidonderzoek nog zal worden betrokken bij de beoordeling van de vestiging van nieuwe bedrijven op bedrijventerrein Honderdland fase 2. Bij dit geluidonderzoek wordt rekening gehouden met reflectie van geluid tegen gebouwen.
Het betoog faalt.
Gemeentelijk beleid
20.    [appellant sub 2], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] vrezen een toename van verkeer en derhalve een toename van geluidhinder als gevolg van de ingebruikname van het industrieterrein. Zij stellen dat onvoldoende is gekeken naar mogelijkheden om de toename van geluidhinder op andere wijze dan is vereist in artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh, te voorkomen of te beperken.
Dat dit niet is gedaan, is volgens hen in strijd met het gemeentelijke beleid dat is neergelegd in het Toetsingskader. Zij wijzen op de zogenoemde "drie-stappenstrategie" zoals weergegeven in hoofdstuk 4.8. Daarin staat dat eerst moet worden bezien of geluidreductie mogelijk is. Indien blijkt dat dit financieel geen optie is, mag pas een hogere waarde worden vastgesteld. Zij voeren aan dat deze financiële onderbouwing ontbreekt.
Volgens hen is hierbij van belang dat zij zowel geluidhinder zullen ondervinden van het verkeer op de Maasdijk (N220) als van het bedrijventerrein.
Zij stellen in dat kader dat aanvullende maatregelen getroffen moeten worden zoals een geluidwal of geluidscherm.
20.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat er een maatregelafweging is gemaakt door het college in het kader van het besluit tot vaststelling van hogere waarden van 22 juni 2017. Die maatregelafweging kan in het kader van het paraplubestemmingsplan niet aan de orde komen. De raad stelt desalniettemin dat het bestreden besluit past binnen het gemeentelijk beleid zoals vastgelegd in het Toetsingskader en dat de maatregelafweging aansluit bij het schema in bijlage 8 bij het Toetsingskader.
20.2.    Ingevolge de Wgh is het college het bevoegd gezag om hogere waarden voor woningen vast te stellen en de daarmee samenhangende keuze om al dan niet maatregelen te treffen. De raad komt die bevoegdheid niet toe. De maatregelafweging kan in het kader van het paraplubestemmingsplan inhoudelijk dan ook niet aan de orde komen.
Het betoog faalt.
Conclusie paraplubestemmingsplan
21.    De beroepen tegen het paraplubestemmingsplan zijn ongegrond.
22.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], [appellant sub 4], [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B] en [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B], tegen het besluit van 22 juni 2017 tot vaststelling van de hogere grenswaarden ongegrond;
II.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellante sub 2B], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], [appellant sub 6A] en [appellant sub 6B], [appellant sub 7A] en [appellante sub 7B] tegen het besluit tot vaststelling van het paraplubestemmingsplan "Geluidszone Honderdland fase 2" ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.
w.g. Helder    w.g. Heinen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2018
632. BIJLAGE
Wet geluidhinder
Artikel 82
1. Behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.
[..]
Artikel 83
1. Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.
[…]
3. Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, kan voor de toekomstige geluidsbelasting vanwege een weg die nog niet geprojecteerd is:
a. voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan;
b. voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 58 dB niet te boven mag gaan.
Artikel 110a
1. Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
[…]
5. Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.
Artikel 110f
1. Indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:
a. Afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,
b. Afdeling 2, 3 en 4 van hoofdstuk VI,
c. hoofdstuk VII, en
d. hoofdstuk VIII,
van toepassing is op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74 en 108, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidszones alsmede in een met het oog op de geluidsbelasting vastgesteld beperkingengebied als bedoeld in hoofdstuk 8, titel 8A.6 of artikel 10.17 van de Wet luchtvaart, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
[..]
3. Het eerste en tweede lid zijn uitsluitend van toepassing indien voor een woning, ander geluidgevoelig gebouw of geluidgevoelig terrein:
a. een hogere waarde zal worden vastgesteld, en
b. voor dezelfde woning, ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein, de geluidsbelasting, vanwege tenminste een andere geluidsbron als bedoeld in het eerste lid, in de toekomstige situatie de voorkeurswaarde overschrijdt.
[..]
Artikel 111b
1. Indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste bedraagt:
a. ingeval met toepassing van artikel 63, tweede lid, een hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld: 40 dB(A);
b. in andere gevallen 35: dB(A).
Reken- en meetvoorschrift 2012
Artikel 2.1
Imissiepunt: plaats waarop het equivalent geluidsniveau wordt bepaald.
Artikel 2.2
[..]
2. Indien de vaststelling van de geluidsbelasting in dB(A) vanwege een industrieterrein plaatsvindt ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting van de gevel van woningen, of andere geluidsgevoelige gebouwen, bevindt het immissiepunt zich op het punt van de gevel, waar de hoogste geluidsbelasting optreedt.
Artikel 2.3
1. De bepaling van het equivalent geluidsniveau vanwege een industrieterrein vindt plaats volgens een van de methoden van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999, onder de in genoemde handleiding bepaalde voorwaarden.
Planregels van het Paraplubestemmingsplan
Artikel 4.2.1 Bouwregels
Ten aanzien van het bepaalde bij de voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘geluidzone-industrie’ voor het bouwen van gebouwen, dat het bouwen van geluidsgevoelige gebouwen niet is toegestaan, met uitzondering van de nieuwe woningen waarvoor bij dit bestemmingsplan een hogere grenswaarde is vastgesteld.
Wet geluidhinder
Artikel 40
Indien bij de vaststelling van een bestemmingsplan aan gronden een zodanige bestemming wordt gegeven dat daardoor een industrieterrein ontstaat, wordt daarbij tevens een rond het betrokken terrein gelegen zone vastgesteld, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
Artikel 42
1. Bij het voorbereiden van de vaststelling of wijziging van een zone, wordt vanwege burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek ingesteld naar:
a. de geluidsbelasting die door woningen binnen de ontworpen zone, alsmede door andere geluidsgevoelige gebouwen of door geluidsgevoelige terreinen, vanwege het industrieterrein ten hoogste zou kunnen worden ondervonden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;
b. de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om te voorkomen dat de in de toekomst vanwege het industrieterrein optredende geluidsbelasting van de onder a bedoelde objecten de waarden die ingevolge de artikelen 44 en 47, eerste lid, als ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt, te boven zou gaan.
2. Indien wordt overwogen toepassing te geven aan artikel 45, 46, of 47, tweede lid, heeft het akoestisch onderzoek tevens betrekking op de doeltreffendheid van de maatregelen om te voldoen aan de vast te stellen hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Artikel 44
De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het betrokken industrieterrein van de gevel van woningen binnen een krachtens artikel 40 vast te stellen zone is, behoudens artikel 45, 50 dB(A).
Artikel 45
1. Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 44, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor geprojecteerde woningen 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen 60 dB(A) niet te boven mag gaan.
[  ]
Artikel 48
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling gaan of blijven behoren tot een zone, worden ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en aan de grens van geluidsgevoelige terreinen binnen de zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 44, onderscheidenlijk 47, eerste lid, als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.
2. In afwijking van het eerste lid worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan of van een wijzigings- of uitwerkingsplan als in dat lid bedoeld hogere waarden in acht genomen, voor zover:
a. eerder bij of krachtens artikel 45, 46, 47, tweede lid, de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad-en-milieubenadering voor de vaststelling van het bestemmingsplan of het wijzigings- of uitwerkingsplan zodanige waarden zijn vastgesteld;
[..]
Verordening Ruimte Zuid-Holland
Artikel 2.1.3
1. Hoogst mogelijke milieucategorie
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma Ruimte.
[..]