het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 27 juli 2012, kenmerk 65315/65315, heeft het college krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) voor onder meer de woning aan de [locatie] te Uithoorn hogere waarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege wegverkeer op de N201.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit, verzonden op 18 januari 2013, kenmerk 65313/135512, heeft het college het bestreden besluit gewijzigd in die zin dat het besluit van 26 april 2002, nr. 3590, van het college wordt ingetrokken, voor zover daarbij voor de woning aan de [locatie] te Uithoorn een hogere waarde van 54 dB(A) was vastgesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te ’s-Gravenhage, en mr. P. Schravendijk, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De hogere waarden zijn vastgesteld in verband met de provinciale weg N201 op het tracé Aalsmeer-Uithoorn. De aanleg van deze weg is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan "1e Herziening Bestemmingsplan N201", vastgesteld bij besluit van 30 november 2005 en goedgekeurd op 11 juli 2006 (hierna: het bestemmingsplan).
Bij het besluit, verzonden op 27 juli 2012, is voor de woning van [appellant] aan de [locatie] een hogere waarde van 55 dB-Lden op de gevel vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege het wegverkeer. Aan dit besluit ligt de notitie van DGMR, kenmerk L.2001.1230.00.N020, van 23 mei 2012 (hierna: het akoestisch onderzoek), ten grondslag.
2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2.1. De Afdeling merkt het besluit, verzonden op 18 januari 2013, waarbij het besluit, verzonden op 27 juli 2012, is gewijzigd, aan als besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Niet in geschil is dat [appellant] belang heeft bij de beoordeling van dat besluit. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, is het beroep van [appellant] dan ook van rechtswege mede gericht tegen het besluit, verzonden op 18 januari 2013.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit dat verzonden is op 27 juli 2012. Hij ervaart ernstige geluidhinder door de N201 en stelt dat de bestaande geluidbelasting met dit besluit ten onrechte wordt gelegaliseerd. Volgens hem is het besluit onzorgvuldig voorbereid omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Hij betoogt in dit verband dat de geluidreducerende maatregelen, te weten geluidreducerend asfalt en een scherm met een hoogte van 1,5 m, onvoldoende zijn.
Ook betoogt hij dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld aangezien een nieuw besluit hogere waarden moest worden genomen, omdat het ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan genomen besluit hogere waarden niet juist bleek te zijn.
Voorts betoogt [appellant] dat in het akoestisch onderzoek onvoldoende rekening is gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting, in het bijzonder met de geluidbelasting vanwege de luchtvaart, en met de weerkaatsing van geluid door de omringende bebouwing. Dit klemt volgens hem te meer omdat het besluit niet garandeert dat in zijn woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4. Het college stelt dat bij besluit van 26 april 2002, nr. 3590, voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan "1e Herziening Bestemmingsplan N201" - dat is vastgesteld op 30 november 2005 en goedgekeurd op 11 juli 2006 en voorziet in de aanleg van de N201 - hogere waarden zijn vastgesteld. Naar nu is gebleken was de bij dit besluit vastgestelde hogere waarde voor de woning aan de [locatie] echter niet juist, omdat van te lage verkeersintensiteiten was uitgegaan. Teneinde dit te herstellen heeft het college een nieuw besluit hogere waarden vastgesteld.
Uit het akoestisch onderzoek en de bijbehorende doelmatigheidsbeoordeling volgt dat geluidreducerend asfalt de geluidbelasting ter plaatse met 7 dB vermindert. Verdergaande maatregelen dan dit asfalt en een geluidsscherm van 1,5 m hoog en 457 m lang - dat een geluidreductie van 3 dB tot gevolg heeft - zijn niet doelmatig gebleken, aldus het college.
In het akoestisch onderzoek is rekening gehouden met reflecties van de omliggende bebouwing en met cumulatie. Gebleken is echter dat vooral het luchtvaartgeluid ter plaatse bepalend is en de N201 met maximaal 1 dB bijdraagt aan de gecumuleerde geluidbelasting.
Ten aanzien van de geluidbelasting in de woning stelt het college dat pas na de vaststelling van de hogere waarde hoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. Of een verplichting tot het treffen van deze maatregelen bestaat, staat los van de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
4.1. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wgh, voor zover hier van belang, heeft een weg een zone.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, is, behoudens het in artikel 83 bepaalde, de voor de woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 110a, vijfde lid, gelezen in samenhang met het eerste lid, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Ingevolge artikel 110f, eerste lid, dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:
a. afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,
b. afdeling 2, 2a, 3 en 4 van hoofdstuk VI,
c. hoofdstuk VII, en
d. hoofdstuk VIII,
van toepassing is op woningen gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74, 106b en 108, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidszones alsmede in een met het oog op de geluidbelasting vastgesteld beperkingengebied als bedoeld in hoofdstuk 8, titel 8A.6, of artikel 10.17 van de Wet luchtvaart, ter plaatse van die woningen overeenkomstig de door de minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen.
Ingevolge artikel 111b, tweede lid, treft het college van burgemeester en wethouders, indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidbelasting dan 48 dB vanwege een weg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, met betrekking tot de geluidwering van die gevels, maatregelen om te bevorderen dat de geluidbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt, ingeval het een weg betreft die na 1 januari 1982 is of wordt aangelegd en is opgenomen in een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld bestemmingsplan.
4.2. De Afdeling overweegt dat wat van een eventuele onzorgvuldige vaststelling van het besluit hogere waarden van 26 april 2002 ook zij, het standpunt van het college om dit besluit te willen te herzien niet getuigt van onzorgvuldig handelen.
Ten aanzien van de genoemde geluidwerende maatregelen overweegt de Afdeling dat het college ter zitting heeft toegelicht dat met het akoestisch onderzoek een doelmatigheidsbeoordeling is opgesteld, waarbij gebruik is gemaakt van het zogenoemde doelmatigheidscriterium zoals geregeld in de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder. Uit de doelmatigheidsberekening volgt dat na de aanleg van dubbellaags asfalt een geluidsscherm van 1,5 m hoogte en 670 m lang financieel niet meer doelmatig is, zodat verdergaande maatregelen dan al voorzien, zoals een hoger scherm, dat ook niet zijn. [appellant] heeft dit doelmatigheidscriterium noch de toepassing ervan door het college betwist.
Voor zover hij betoogt dat de voorziene maatregelen in dit geval toch onvoldoende zijn overweegt de Afdeling dat zij in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding ziet om aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor aanleiding bestond om af te wijken van uitkomsten van het doelmatigheidscriterium.
4.3. Met betrekking tot de bezwaren van [appellant] tegen het akoestisch onderzoek overweegt de Afdeling als volgt.
Niet in geschil is dat de woning van [appellant] tevens is gelegen in de invloedssfeer van Schiphol, zodat het college ingevolge artikel 110f van de Wgh tevens onderzoek diende te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat rekening is gehouden met de cumulatieve effecten. De totaal gecumuleerde geluidbelasting op de maatgevende gevels bedraagt maximaal 66 dB en wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door luchtvaartlawaai, zo vermeldt het akoestisch onderzoek. Blijkens het besluit, verzonden op 27 juli 2012, acht het college de cumulatieve geluidbelasting niet onaanvaardbaar, aangezien de N201 maximaal 1 dB bijdraagt aan de cumulatieve geluidbelasting en niet leidt tot een ander percentage ernstig gehinderden. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
Verder blijkt uit het akoestisch onderzoek dat met weerkaatsing van bodemgebieden en kassen rekening is gehouden, inhoudende dat het omgevingsmodel geactualiseerd is. Wat betreft de kassen is een worst case scenario aangehouden ten noorden van de N201. Daarbij is de mogelijkheid van de bouw van nieuwe kassen meegenomen. [appellant] heeft ook in zoverre niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat het college hiervan niet heeft mogen uitgaan.
Ter zitting heeft [appellant] voorts betoogd dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte alleen de geluidbelasting op 5 m hoogte is bepaald, terwijl ook op lagere hoogte geluidhinder ervaren wordt. De Afdeling stelt echter vast dat in het akoestisch onderzoek ook de geluidbelasting op 1,5 m hoogte is bepaald, zodat dit betoog feitelijke grondslag mist. Uit het akoestisch onderzoek volgt overigens dat de geluidbelasting op 1,5 m hoogte lager is.
4.4. [appellant] gaat ervan uit dat voorafgaand aan het vaststellen van hogere waarden moet worden bepaald of gevelisolerende maatregelen zullen worden getroffen. Uit de systematiek van de artikelen 83, eerste lid, en 111b, tweede lid, van de Wgh volgt echter, zoals het college terecht betoogt, dat eerst na vaststelling van hogere waarden behoeft te worden bepaald of gevelisolerende maatregelen moeten worden getroffen. Of een verplichting bestaat tot het treffen van gevelisolerende maatregelen aan de woning van [appellant] wordt geregeld in artikel 111b van de Wgh. De vraag of deze verplichting bestaat, staat los van de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en kan om die reden in deze beroepsprocedure niet aan de orde zijn.
4.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit, verzonden op 27 juli 2012, is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen dat besluit, is ongegrond.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen belang meer voor [appellant] bij een beoordeling van zijn beroep van rechtswege tegen het besluit, verzonden op 18 januari 2013.
Met deze uitspraak wordt het besluit, verzonden op 27 juli 2012, immers in rechte onaantastbaar en geldt voor de woning van [appellant] een hogere waarde van 55 dB. Vernietiging van het besluit dat verzonden is op 18 januari 2013 maakt dit niet anders. Het beroep, voor zover gericht tegen het besluit, verzonden op 18 januari 2013, is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit, verzonden op 18 januari 2013, kenmerk 65313/135512, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit, verzonden op 27 juli 2012, kenmerk 65315/65315, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2013
410-667.