ECLI:NL:RVS:2018:2846

Raad van State

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
201709886/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 november 2017, waarin het beroep van [appellante sub 2] tegen de afwijzing van haar verzoek tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) als tolk Nederlands <-> Farsi (Iran) gegrond werd verklaard. De minister had op 4 oktober 2016 het verzoek van [appellante sub 2] afgewezen, waarna zij bezwaar maakte. Dit bezwaar werd door de minister ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de scholingseisen niet waren gecompenseerd door de werkervaring van [appellante sub 2]. De minister ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank de eisen voor inschrijving in het Rbtv onterecht had beoordeeld en dat de inschrijving voor een andere taal niet automatisch rechtvaardigt dat aan de eisen voor een nieuwe taal niet hoeft te worden voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 augustus 2018 behandeld en oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat [appellante sub 2] niet voldeed aan de eisen voor inschrijving. De rechtbank had de uitspraak van de minister ten onrechte vernietigd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de minister gegrond en het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] ongegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van [appellante sub 2] tegen het besluit van de minister werd alsnog ongegrond verklaard.

Uitspraak

201709886/1/A3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    de minister van Veiligheid en Justitie (thans: minister van Justitie en Veiligheid),
2.    [appellante sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 november 2017 in zaak nr. 17/1798 in het geding tussen:
[appellante sub 2]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft de minister het verzoek van [appellante sub 2] tot inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Rbtv) als tolk Nederlands <-> Farsi (Iran) afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2017 heeft de minister het door [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellante sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 13 februari 2017 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[appellante sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven
[appellante sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld
De minister heeft een zienswijze gegeven.
Bij besluit van 15 mei 2018 heeft de minister opnieuw een besluit op bezwaar genomen en het bezwaar van [appellante sub 2] ongegrond verklaard.
[appellante sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2018, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. D.E.S. Tomeij, en [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De relevante regelgeving is als bijlage bij de uitspraak opgenomen en maakt daar deel van uit.
Ontvankelijkheid minister
2.    [appellante sub 2] betoogt dat de minister niet-ontvankelijk is omdat hij al een nieuw besluit heeft genomen.
2.1.    De minister heeft, ook al heeft hij een nieuw besluit genomen, belang bij een oordeel over de uitspraak van de rechtbank. Bij een geslaagd hoger beroep kan de uitspraak en het naar aanleiding daarvan genomen nieuwe besluit op bezwaar van 15 mei 2018 worden vernietigd.
Uitspraak rechtbank
3.    De rechtbank acht het beleid ten aanzien van de eisen die gesteld worden aan tolken in het Besluit inschrijving Rbtv, waaronder de eis van 420 uur scholing, niet onredelijk. De rechtbank oordeelt voorts dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de eis van 420 uren scholing in tolkvaardigheid en -attitude wordt geacht te zijn gecompenseerd.
Hoger beroep minister
3.1.    De minister richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat hij niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de door [appellante sub 2] aangevoerde omstandigheden dat zij jarenlang klachtenvrij heeft gewerkt en haar opdrachtgevers referenties hebben gegeven, niet aan te merken zijn als bijzondere omstandigheden die het gebrek aan scholing kunnen compenseren. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het gegeven dat [appellante sub 2] als tolk Nederlands <-> Dari staat ingeschreven geen bijzondere omstandigheid is, die inschrijving in het Rbtv als tolk Nederlands <-> Farsi (Iran) rechtvaardigt.
De minister betoogt dat de uitspraak van de rechtbank in strijd is met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel en dat het besluit en het advies ten onrechte niet marginaal, maar volledig zijn getoetst. De rechtbank heeft een onjuiste toets aangelegd door te beoordelen of de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen dusdanige bijzondere omstandigheden zijn aangetroffen dat het gebrek aan scholing gecompenseerd kan worden. De minister meent dat de rechtbank had moeten beoordelen of de minister het advies van de Commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: de commissie btv) ten grondslag had mogen leggen aan de afwijzing. De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan de overwegingen van de commissie van bezwaar dat het advies van de commissie btv overeenkomstig artikel 3.5 en 3.9 van de Awb tot stand is gekomen en dat de minister mocht uitgaan van de resultaten van het advies. In plaats daarvan heeft de rechtbank het advies inhoudelijk beoordeeld en daarmee is zij op de stoel van de commissie btv gaan zitten. Ook gaat de rechtbank voorbij aan het beroep van de minister op de jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat de rechtbank de totstandkoming van het advies moet toetsen en niet het eigen oordeel in de plaats van de commissie btv dient te stellen. De rechtbank heeft daarbij bovendien ten onrechte, in afwijking van de commissie btv vastgesteld dat de competenties tolkvaardigheid en -attitude enkel taaloverstijgend zijn.
Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de inschrijving van [appellante sub 2] in het Rbtv op grond van het overgangsrecht van artikel 37 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) betekent dat aan de eisen voor inschrijving uit artikel 3 van de Wbtv en artikel 8 van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is voldaan. Voor de inschrijving op grond van artikel 37 van de Wbtv heeft geen toetsing aan deze eisen plaatsgevonden. De inschrijving op grond van artikel 37 van de Wbtv is gebaseerd op het feit dat [appellante sub 2] definitief stond ingeschreven in het kwaliteitsregister tolken en vertalers (hierna: het Ktv), de voorloper van het Rbtv. Daarvoor waren niet dezelfde voorwaarden gesteld als voor de inschrijving in het Rbtv, aldus de minister.
3.2.    Artikel 3 van de Wbtv geeft de competenties waaraan een tolk moet voldoen om ingeschreven te kunnen worden in het Rbtv. De eisen aan deze competenties staan in het Bbtv. Niet ter discussie staat dat [appellante sub 2] niet voldoet aan artikel 8, eerste lid, onder a, van het Bbtv. Zij valt voor de taal Farsi ook niet onder het overgangsrecht van artikel 37 van de Wbtv. Zij kan daarom alleen ingeschreven worden op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bbtv door anderszins aan te tonen dat zij voldoet aan de wettelijke competenties.
De raad voor de rechtsbijstand heeft in artikel 3 van het Besluit inschrijving Rbtv beleidsregels vastgesteld voor het beoordelen of anderszins is voldaan aan de wettelijke competentie, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van het Besluit inschrijving Rbtv. Niet ter discussie staat dat niet voldaan is aan het artikel 3, eerste lid, van het Besluit inschrijving Rbtv. Ook staat niet ter discussie dat voldaan wordt aan het tweede lid van artikel 3 van het Besluit inschrijving Rbtv met uitzondering van het vereiste onder c van dat lid. Het tweede lid, onder c, stelt als voorwaarde dat [appellante sub 2] beschikt over ten minste 420 uur scholing om tolkvaardigheid en -attitude op ten minste de onderdelen geheugen, tekstanalyse, parafraseren, notatietechnieken en tolkhouding te ontwikkelen.
Op grond van artikel 2 van het Bbtv adviseert de commissie btv de minister over de competenties genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
3.3.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3965 volgt dat de minister een advies van de commissie btv aan zijn besluitvorming ten grondslag mag leggen indien niet is gebleken dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel anderszins gebreken vertoont.
In het advies van de commissie btv staat:
"Nu belanghebbende niet heeft aangetoond aan de scholingseis te voldoen ziet de Commissie zich voor de vraag gesteld of er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die het gebrek aan scholing kunnen compenseren. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. De Commissie heeft in het dossier van belanghebbende geen dusdanig bijzondere omstandigheden aangetroffen die maken dat het gebrek aan scholing gecompenseerd kan worden.
De werkervaring, die belanghebbende in de talencombinatie Nederlands Farsi (Iran) heeft opgedaan, verschilt, zo is de Commissie gebleken, niet wezenlijk van de werkervaring waarover een tolk doorgaans beschikt en van bijzondere activiteiten is de Commissie ook niet gebleken. Naar het oordeel van de Commissie is er dan ook van bijzondere werkervaring geen sprake is.
De Commissie overweegt voorts dat het gegeven dat belanghebbende als tolk Nederlands Dari staat ingeschreven, geen omstandigheid is, die maakt dat reeds op grond daarvan inschrijving als tolk Nederlands <-> Farsi (Iran) gerechtvaardigd is. Dit te meer daar zij niet voldoende scholing heeft gevolgd ter ontwikkeling van tolkvaardigheid en tolkattitude. Ook haar bijscholingsactiviteiten zijn niet gericht op het aanleren van diverse inhoudelijke tolktechnieken en daarop het oordeel gebaseerd dat de ervaring, scholing en de inschrijving voor een andere taal in het Rbtv onvoldoende zijn om het niet voldoen aan de eis van 420 uur scholing te compenseren."
De commissie btv heeft alle door [appellante sub 2] aangedragen stukken bij het advies betrokken. Door [appellante sub 2] zijn geen feiten en omstandigheden aangedragen of een tegenadvies overgelegd waaruit blijkt dat het advies onjuist tot stand is gekomen of van onjuiste feiten is uitgegaan. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het advies van de commissie onzorgvuldig tot stand is gekomen of naar inhoud niet inzichtelijk of concludent is. De rechtbank heeft niet onderkend dat het advies niet onzorgvuldig tot stand is gekomen, dat het geen gebreken vertoont en dat de minister het aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De minister voert terecht aan dat hij zich op basis van het advies op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellante sub 2] niet voldoet aan de vereisten voor inschrijving en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het gebrek aan scholing compenseren.
3.4.    Wat betreft de inschrijving op grond van het overgangsrecht overweegt de Afdeling dat in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 37 van de Wbtv staat:
"Zoals aangegeven in het algemeen deel van de toelichting bestaat er reeds een kwaliteitsregister voor tolken en vertalers te 's-Hertogenbosch. Met de komst van het wettelijk geregeld register zal dit kwaliteitsregister na een overgangsperiode ophouden te bestaan. Het kwaliteitsregister kent twee soorten ingeschrevenen. Allereerst kent het register tolken en vertalers die voorlopig in het kwaliteitsregister zijn ingeschreven. Het betreft hier tolken en vertalers die zich hebben aangemeld en nog niet aan de kwaliteitscriteria (kunnen) voldoen. Anderzijds bevat het kwaliteitsregister tolken en vertalers die wel aan de kwaliteitscriteria voldoen en die definitief zijn ingeschreven. Voor deze laatste groep bevat artikel 37 in het tweede en derde lid een overgangsregeling opdat zij na het overleggen van een recente verklaring omtrent het gedrag en het afleggen van de eed of belofte in het register kunnen worden opgenomen. Opgemerkt zij dat beëdigd vertalers die behoren tot de groep van definitief ingeschrevenen reeds op grond van de overgangsbepaling in het eerste lid in het register worden opgenomen en zij derhalve niet onder het bereik van het tweede lid vallen." (Kamerstukken II 2004-2005, 29 936, nr. 3, blz. 26).
In de toelichting op artikel 3 van het besluit inschrijving Rbtv staat:
"Hiernaast heeft de Raad voor Rechtsbijstand een nieuwe mogelijkheid geformuleerd waarmee inschrijving als tolk in het Rbtv mogelijk is. Om als tolk in het Rbtv te worden ingeschreven dient de betrokken tolk aan te tonen te beschikken over:
[…]
- ten minste 420 uur scholing om tolkvaardigheid en -attitude op ten minste de onderdelen geheugentraining, tekstanalyse en parafraseren, notatietechnieken en tolkhouding te ontwikkelen;
Tolkvaardigheid en -attitude zijn bij uitstek vaardigheden die moeten worden aangeleerd. De beheersing van deze competenties moet blijken uit een met goed gevolg afgeronde vakopleiding. In dit verband wijst de Minister op het bestaan van zogenaamde taalonafhankelijke opleidingen die zich specifiek op de training van deze competenties richten. Voor de invulling van deze competenties wordt aangesloten bij het landelijk profiel van eindcompetenties van tolken op hbo-niveau. Hierbij is inhoudelijk beoordeeld welke onderdelen op zijn minst onderdeel moeten uitmaken van de opleiding, zodat een toets met goed gevolg kan worden afgelegd en de vaardigheden tolkvaardigheid en -attitude op het vereiste niveau worden beheerst.
[…]
In het onderwijsveld zijn er mogelijkheden om taalonafhankelijke cursussen te volgen. Zo biedt ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalers de module ‘Algemene tolktechnieken voor gevorderden’ aan, waarbij de studiebelasting 15 EC’s (420 uur) is. De Minister sluit met betrekking tot de omvang van de scholing aan op het bestaande aanbod.
[…]
Aangezien de vereiste scholing niet gebonden is aan de combinatie waarvoor de vertaler plaatsing wenst, acht de Minister het noodzakelijk dat de opgedane kennis ten minste één jaar in de praktijk wordt toegepast. Met deze werkervaring, in samenhang met de totale werkervaring wordt hiermee de tolkvaardigheid en -attitude in de betrokken talencombinatie voldoende gewaarborgd."(toelichting, Stcrt. 2013, 17544)
3.5.    Dat in artikel 37 van de Wbtv een tijdelijke uitzondering op de eisen van artikel 3 en 5, onderdeel a, van de Wbtv is gemaakt voor personen die al in het Ktv stonden ingeschreven, betekent niet dat voor inschrijving in het register na de overgangstermijn als tolk voor een nieuwe taal de eisen van de Wbtv niet kunnen worden toegepast. Uit de Wbtv, het Bbtv en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan volgt niet dat de inschrijving op grond van het overgangsrecht betekent dat aan de eisen uit de Wbtv is voldaan. In het overgangsrecht staat enkel dat een definitieve inschrijving in het Ktv betekent dat op deze inschrijving tijdelijk de kwaliteitseisen van artikel 3 van de Wbtv niet van toepassing zijn. De inschrijving voor een taal op grond van het overgangsrecht betekent niet dat voor een andere taal niet aan de eisen voor tolkvaardigheid en -attitude, als bedoeld in artikel 3 van de Wbtv, mag worden getoetst. De rechtbank heeft dat miskend.
3.6.    Het hoger beroep van de minister is gegrond.
Hoger beroep [appellante sub 2]
4.    [appellante sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het vereiste van 420 uur scholing terecht is gesteld en dat het beleid op dat punt redelijk is. [appellante sub 2] betoogt daarnaast dat zij is ingeschreven en beëdigd als registertolk Nederlands <-> Dari en daarmee materieel heeft aangetoond te voldoen aan de wettelijke vereisten inzake tolkvaardigheid en -attitude. Als zij een aanvullende inschrijving verzoekt in een tweede taal kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn om te eisen dat opnieuw intensieve scholing wordt gevolgd inzake tolkvaardigheid en -attitude. [appellante sub 2] verwijst daartoe ook naar de totstandkomingsgeschiedenis van het overgangsrecht in artikel 37 van de Wbtv.
4.1.    Dat de minister in het Besluit inschrijving Rbtv ook aan vertalers als [appellante sub 2] de eis stelt dat scholing is gevolgd, ten einde een zekere mate van objectivering van de vertaalvaardigheid en -attitude te garanderen, kan naar het oordeel van de Afdeling, gelet op het bepaalde in artikel 3 van de Wbtv, gelezen in samenhang met artikel 8 van het Bbtv, in het licht van het doel van de Wbtv en het gegeven dat in bepaalde gevallen een afnameplicht uit het register bestaat, niet als onredelijk stringent en daarmee als onrechtmatig worden beschouwd. In navolging van haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2337,  is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de eisen voor tolken in het Besluit inschrijving btv, die vergelijkbaar zijn met die voor vertalers, niet onredelijk zijn.
Zoals hiervoor onder 3.5 is overwogen, volgt uit artikel 37 van de Wbtv en de totstandkomingsgeschiedenis van dat artikel niet dat de inschrijving voor een taal op grond van artikel 37 betekent dat voor een andere taal niet aan de eisen voor tolkvaardigheid en -attitude, bedoeld in artikel 3 van de Wbtv, mag worden getoetst. Weliswaar volgt uit de toelichting op artikel 3 van het Besluit inschrijving Rbtv dat de scholing voor tolkvaardigheid en -attitude taalonafhankelijk kan zijn, maar dat doet niet af aan het feit dat [appellante sub 2] niet heeft aangetoond dat zij 420 uren scholing in tolkvaardigheid en -attitude heeft gevolgd. De minister heeft terecht het advies van de commissie btv gevolgd dat de inschrijving voor Nederlands <-> Dari onder deze omstandigheden niet als een bijzondere omstandigheid kan worden gezien op grond waarvan de eis van 420 uren scholing geacht moet worden te zijn gecompenseerd.
Het betoog van [appellante sub 2] faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep van de minister is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep van [appellante sub 2] tegen het besluit van 13 februari 2017 alsnog ongegrond.
6.    Het nieuwe besluit op bezwaar van 15 mei 2018 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:19 van die wet, geacht voorwerp te zijn van dit geding. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is aan dat besluit de grondslag komen te ontvallen. Om die reden zal het worden vernietigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] ongegrond;
II.    verklaart het hoger beroep van de minister van Justitie en Veiligheid gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 november 2017 in zaak nr. 17/1798;
IV.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
V.    vernietigt het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie van 15 mei 2018 met Wbtv-nummer 543.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Borman    w.g. Rietberg
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2018
725. Bijlage
Wbtv
Artikel 3
Om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen dient de tolk dan wel de vertaler te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Artikel 5
De aanvraag tot inschrijving wordt afgewezen indien:
a. de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen;
[…]
Artikel 37
De artikelen 3 en 5, onderdeel a, zijn gedurende een periode van twee jaar na inwerkingtreding van deze wet niet van toepassing op de inschrijving in het register van degenen die op het moment van inwerkingtreding van deze wet:
a. werkzaam zijn als beëdigde vertaler in de zin van de wet van 6 mei 1878, houdende bepalingen omtrent de beëdigde vertalers; of
b. definitief zijn ingeschreven in het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers, bedoeld in de Tijdelijke regeling van 13 mei 2003 houdende machtiging van de Raad voor rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch tot het beheer van het landelijk kwaliteitsregister tolken en vertalers (Stcrt. 2003, 94).
Bbtv
Artikel 2
1 Er is een commissie beëdigde tolken en vertalers.
2 De commissie is belast met de volgende taken:
a. het adviseren over de aanwijzing van onafhankelijke deskundigen als bedoeld in artikel 8, tweede lid;
b. het adviseren over opleidingen als bedoeld in artikel 11, onderdeel b;
c. het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de wet.
3 De commissie bestaat uit maximaal vijf leden, waaronder de voorzitter.
Artikel 8
1 Een tolk of vertaler wordt in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1°. een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3°. een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
2 Onze Minister kan onafhankelijke deskundigen aanwijzen die taal- en cultuurtoetsen kunnen afnemen waarmee tolken en vertalers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.
3 Een tolk of vertaler op wie het overgangsrecht van artikel 37 van de wet van toepassing is, wordt in het register ingeschreven.
Besluit inschrijving Rbtv
De Raad voor Rechtsbijstand,
Gezien:
-  Artikel 2, 3 en 4 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Stb. 2007, 375);
-  Artikel 8, lid 1, sub b van het Besluit beëdigde tolken en vertalers van 11 december 2008 (Stb. 2008, 255);
- Het advies van het Kwaliteitsinstituut beëdigde tolken en vertalers d.d. 18 juni 2013;
Stelt beleid vast voor inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers:
[…]
Artikel 3
Indien een tolk niet beschikt over een diploma van een tolkopleiding op minimaal bachelorniveau, kan hij worden ingeschreven in het Rbtv:
1. na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk in de betreffende talencombinatie een tolktoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde Kader voor tolk- en vertaaltoetsen; of
2. aantoont te beschikken over:
a. integriteit;
b. taalvaardigheid van de bron- en doeltaal op ten minste C1-niveau;
c. ten minste 420 uur scholing om tolkvaardigheid en -attitude op ten minste de onderdelen geheugen, tekstanalyse, parafraseren, notatietechnieken en tolkhouding te ontwikkelen;
d. tenminste vijf jaar werkervaring als beroepstolk in de betreffende talencombinaties direct voorafgaand aan het verzoek tot inschrijving in het Rbtv, waarvan ten minste één jaar na afronding van de scholing als bedoeld in artikel 3, aanhef, tweede lid onder c.
Awb
Artikel 3:5
1.In deze afdeling wordt verstaan onder adviseur: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.
[…]
Artikel 3:49
Ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.
Artikel 3:50
Indien het bestuursorgaan een besluit neemt dat afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering vermeld.
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
3. Het bestuursorgaan stelt het nieuwe besluit onverwijld ter beschikking aan het orgaan waarbij het beroep aanhangig is.
4. Indien een ander orgaan een bezwaar- of beroepschrift tegen het nieuwe besluit ontvangt, zendt het dit met toepassing van artikel 6:15, eerste en tweede lid, door.
[…]
6. Intrekking of vervanging van het bestreden besluit staat niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het bezwaar- of beroepschrift daarbij belang heeft.
Artikel 6:24
Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.
Artikel 8:69
1 De bestuursrechter doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2 De bestuursrechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.
3 De bestuursrechter kan ambtshalve de feiten aanvullen.