201210529/1/A3.
Datum uitspraak: 11 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Delft,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 26 september 2012 in zaak nr. 12/2187 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2011 heeft de minister een verzoek tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) als vertaler Nederlands - Russisch en Russisch - Nederlands afgewezen.
Bij besluit van 1 februari 2012 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2013, waar [appellante], en de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Kabbouti, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv), eerste volzin, is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, is de minister verantwoordelijk voor het register.
Ingevolge artikel 3 dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: het Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, wordt een tolk of vertaler in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk of vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1º een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
De raad heeft voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 3 kan, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, de raad in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de Commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna de commissie). Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
2. De minister heeft in het besluit van 1 februari 2012 de weigering om [appellante] als vertaler in het register op te nemen gehandhaafd. Voorts heeft hij geweigerd het verzoek tot inschrijving aan de commissie voor te leggen omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden als neergelegd in artikel 3 van het Besluit inschrijving. Volgens de minister heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij opleidingen of cursussen heeft gevolgd om vertaalvaardigheid en-attitude te ontwikkelen. Verder heeft [appellante] niet aangetoond minimaal vijf jaar te hebben gewerkt als beroepsvertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 3 van het Besluit inschrijving buiten toepassing gelaten dient te worden, omdat de voorwaarde van scholing onredelijk stringent en derhalve onrechtmatig is.
Het Besluit inschrijving gaat ten onrechte voorbij aan de omstandigheid dat vertaalvaardigheid en -attitude niet enkel via scholing kan worden ontwikkeld en aangetoond. Het Besluit inschrijving ontneemt de mogelijkheid tot inschrijving aan vertalers die over de wettelijke competenties beschikken, maar geen scholing in de letterlijke zin hebben gevolgd ter ontwikkeling van de vertaalvaardigheid, aldus [appellante].
3.1. In artikel 3 van de Wbtv zijn de competenties neergelegd, die een vertaler dient te bezitten. De eisen waaraan een vertaler dient te voldoen bij die competenties zijn neergelegd in artikel 8 van het Bbtv. Beschikt een vertaler niet over een getuigschrift als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, dan kan hij op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv in aanmerking komen voor inschrijving in het register, indien hij anderszins kan aantonen aan de wettelijke competenties te voldoen.
Het Besluit inschrijving is vastgesteld ter invulling van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv. In het Besluit inschrijving is neergelegd dat een vertaler in het register kan worden ingeschreven na het overleggen van een getuigschrift waaruit blijkt dat hij een vertalertoets heeft afgelegd, die voldoet aan het door de raad voor rechtsbijstand vastgestelde kader voor toetsen. Is een dergelijke toets niet beschikbaar, dan kan een verzoek tot inschrijving in uitzonderlijke gevallen worden voorgelegd aan de commissie, indien een vertaler voldoet aan de in artikel 3 van het Besluit inschrijving omschreven instapcriteria.
Gezien het doel van de Wbtv, namelijk het waarborgen van de kwaliteit en integriteit van tolken en vertalers, is het in overeenstemming te achten met hetgeen de wetgever met de Wbtv heeft beoogd dat de minister ook voor deze categorie vertalers eisen stelt aan de vertaalvaardigheid en -attitude. Dat de minister in het Besluit inschrijving aan deze categorie vertalers, de eis stelt dat scholing is gevolgd, ten einde een zekere mate van objectivering van de vertaalvaardigheid en -attitude te garanderen, kan naar het oordeel van de Afdeling, gelet op het bepaalde in artikel 3 van de Wbtv, gelezen in samenhang met artikel 8 van het Bbtv, in het licht van het doel van de Wbtv en het gegeven dat in bepaalde gevallen een afnameplicht uit het register bestaat, niet als onredelijk stringent en daarmee als onrechtmatig worden beschouwd.
4. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat zij voor inschrijving in het register in aanmerking komt op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv in samenhang met artikel 3 van het Besluit inschrijving, nu zij voldoet aan de hierin genoemde criteria. Zij voert aan dat zij scholing heeft gevolgd teneinde haar vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen, nu dit een belangrijk onderdeel uitmaakte van haar universitaire studie Slavische taal- en letterkunde. Ter ondersteuning hiervan heeft zij een verklaring overgelegd, gedateerd 18 oktober 2012, van prof. dr. J. Schaeken, hoogleraar Balto-Slavische talen en cultuurgeschiedenis. Ten onrechte heeft de rechtbank verder overwogen dat haar overige relevante werkervaring niet recent genoeg is, nu in artikel 3 van het Besluit inschrijving niet is opgenomen dat de werkervaring de afgelopen vijf jaren moet betreffen of recent moet zijn. Zij voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door haar overgelegde werkzaamheden niet zijn gespecificeerd naar omvang, vaardigheid en talencombinatie of vertaalrichting.
4.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister aan [appellante] heeft mogen tegenwerpen dat zij niet over minimaal vijf jaar ervaring als beroepsvertaler beschikt. Zij heeft terecht overwogen dat de Russische les die [appellante] in dienst van de TU Delft heeft gegeven en de vertaalwerkzaamheden die zij voor medewerkers van de TU Delft heeft verricht in de periode 1977-1983 niet recent genoeg zijn. Uit het door [appellante] overgelegde overzicht van haar werkzaamheden in de periode 1998-2011 volgt evenmin dat [appellante] in deze periode als beroepsvertaler werkzaam is geweest, nu de omvang van de door haar opgegeven werkzaamheden in deze periode met een totaal van 52.703 woorden daartoe onvoldoende is. Daarbij is in aanmerking genomen dat van de zijde van de minister ter zitting is opgemerkt dat als criterium door de commissie werd gehanteerd dat de werkervaring zag op de afgelopen vijf jaren en dat werd gerekend met een minimale jaarlijkse omvang van het aantal vertaalde woorden. Aan dit aantal van 100.000 woorden per jaar voldeed [appellante] in het geheel niet.
Nu reeds hierom niet aan de voorwaarden van artikel 3 van het Besluit inschrijving is voldaan, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de minister heeft mogen weigeren het verzoek tot inschrijving aan de commissie voor te leggen.
5. [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat haar omstandigheden dusdanig bijzonder zijn dat de minister ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de beleidsregel had dienen af te wijken. Zij voert hiertoe aan dat zij onevenredig wordt getroffen omdat zij haar vertaalbureau niet kan voortzetten en inkomsten misloopt. De toepassing van de voorwaarden van artikel 3 van het Besluit inschrijving levert geen zodanige extra waarborg van de kwaliteit op dat dit zou opwegen tegen het nadeel dat zij ervaart.
5.1. Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het inschrijven van tolken en vertalers in het register voert de minister het hiervoor onder 1 vermelde beleid. Dat [appellante], als gesteld, haar vertaalbureau niet kan voortzetten waardoor zij inkomsten misloopt, is geen dusdanig bijzondere omstandigheid dat moet worden aangenomen dat hiermee bij de vaststelling van het te voeren beleid geen rekening is gehouden en de minister ingevolge artikel 4:84 van de Awb van de beleidsregel had dienen af te wijken.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013
97-782.