ECLI:NL:RVS:2012:BX3965

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106170/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 augustus 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag van [wederpartij] tot inschrijving in het register van beëdigde tolken en vertalers als vertaler Engels - Chinees en vertaler Frans - Chinees. De minister had de aanvraag op 29 september 2009 afgewezen, waarna [wederpartij] bezwaar maakte, dat door de minister ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde op 27 april 2011 dat de afwijzing onterecht was en vernietigde het besluit van de minister. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de aanvraag niet aan het Besluit inschrijving mocht worden getoetst. De minister had het recht om het Besluit inschrijving te betrekken bij zijn beoordeling, aangezien dit een vaste gedragslijn was. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [wederpartij] ongegrond. De Raad concludeerde dat [wederpartij] niet voldeed aan de eisen voor inschrijving in het register, zoals neergelegd in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) en het Besluit beëdigde tolken en vertalers (Bbtv). De minister had terecht het advies van de commissie beëdigde tolken en vertalers gevolgd, dat stelde dat [wederpartij] niet voldeed aan de vereiste competenties en kwalificaties.

Uitspraak

201106170/1/A3.
Datum uitspraak: 8 augustus 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2011 in zaak nr. 10/4242 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2009 heeft de minister een aanvraag van [wederpartij] tot inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers (hierna: het register) als vertaler Engels - Chinees (Mandarijn) en vertaler Frans - Chinees (Mandarijn) afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2010 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 februari 2010 vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Schuurman, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, en [wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv), voor zover hier van belang, is er een register voor beëdigde tolken en vertalers.
Ingevolge artikel 3, voor zover hier van belang, dient de tolk dan wel de vertaler, om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, te voldoen aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van de volgende competenties:
- attitude van een tolk voor de tolk;
- attitude van een vertaler voor de vertaler;
- integriteit;
- taalvaardigheid in de brontaal;
- taalvaardigheid in de doeltaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de brontaal;
- kennis van de cultuur van het land of gebied van de doeltaal;
- tolkvaardigheid voor de tolk;
- vertaalvaardigheid voor de vertaler.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, wordt de aanvraag tot inschrijving afgewezen indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen.
Ingevolge artikel 6 wordt in afwijking van artikel 5, onderdeel a, de aanvraag van een tolk of vertaler die niet voldoet aan de daar bedoelde eisen, niet afgewezen indien:
a. aan hem ten aanzien van het betrokken beroep een erkenning van beroepskwalificaties is verleend als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;
b. hij in het buitenland een door de minister aangewezen getuigschrift heeft verkregen dat geldt als bewijs van een verworven vakbekwaamheid die geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan de in artikel 3 bedoelde eisen mag worden afgeleid, of
c. de minister, gelet op een door de betrokkene in het buitenland verkregen getuigschrift, hem op aanvraag een verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat tegen zijn inschrijving in het register voor wat zijn vakbekwaamheid betreft geen bedenkingen bestaan.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit beëdigde tolken en vertalers (hierna: Bbtv) is er een commissie beëdigde tolken en vertalers (hierna: commissie).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, is de commissie belast met het adviseren over de competenties, genoemd in artikel 3 van de Wbtv.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt een tolk in het register ingeschreven, indien hij voldoet aan een of meer van de volgende eisen:
a. hij beschikt over een of meer van de volgende getuigschriften waaruit blijkt dat hij met goed gevolg het examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot tolk als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
1º een getuigschrift waaruit blijkt dat het recht is verkregen om de titel baccalaureus te voeren;
2º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Bachelor is verleend; of
3º een getuigschrift waaruit blijkt dat de graad Master is verleend;
b. hij kan anderszins aantonen te voldoen aan de wettelijke competenties.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanwijzing bewerker en mandaat register beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Regeling) van 24 december 2008 (Stcrt. 2008, 250) heeft de minister de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch aangewezen als de instelling die het register bewerkt, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wbtv.
De raad voor rechtsbijstand heeft voor de beoordeling van aanvragen tot inschrijving in het register het Besluit inschrijving Rbtv van 26 maart 2009 (Stcrt. 2009, 68; hierna: het Besluit inschrijving) vastgesteld.
Volgens artikel 2 kan, indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van een tolk- of vertaleropleiding op minimaal bachelorniveau, zij/hij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk- of vertalertoets heeft afgelegd die voldoet aan het door de raad voor rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde kader voor toetsen.
Volgens artikel 3 kan, indien voor een vaardigheid en/of talencombinatie, c.q. vertaalrichting geen toets beschikbaar is, de raad voor rechtsbijstand in uitzonderlijke gevallen een verzoek tot inschrijving voorleggen aan de commissie beëdigde tolken en vertalers.
Daartoe moet de tolk of vertaler aantonen:
• te beschikken over hbo-werk- en denkniveau en
• te beschikken over taalvaardigheid in de betreffende talencombinatie of vertaalrichting(en) op het vereiste niveau en
• minimaal vijf jaar ervaring te hebben als beroepstolk of -vertaler in de betreffende vaardigheid en talencombinatie c.q. vertaalrichting en
• scholing te hebben gevolgd om tolk- of vertaalvaardigheid en -attitude te ontwikkelen.
Volgens artikel 4 neemt de raad voor rechtsbijstand een besluit op het verzoek tot inschrijving nadat de commissie beëdigde tolken en vertalers advies heeft uitgebracht.
2.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Besluit inschrijving onbevoegd is vastgesteld. De minister had de aanvraag van [wederpartij] dan ook niet mogen toetsen aan het Besluit inschrijving, maar slechts aan de Wbtv en het daarop gebaseerde Bbtv, meer specifiek aan artikel 8 van het Bbtv. De rechtbank heeft het beroep reeds om die reden gegrond verklaard en het bij haar bestreden besluit vernietigd.
2.3. De minister betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvraag van [wederpartij] niet had mogen worden getoetst aan het Besluit inschrijving.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 24 augustus 2011 in zaken nrs.
201100163/1/H3en
201100969/1/H3), behelst het in paragraaf 3 van de Regeling aan de raad voor rechtsbijstand gegeven mandaat voor wat betreft de Wbtv slechts de bevoegdheid tot het nemen van besluiten en niet tevens een mandaat voor de vaststelling van beleidsregels. Daarvoor is ingevolge afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in verbinding met artikel 4:81 van die wet een afzonderlijk mandaat vereist. Nu de minister eerst bij regelingen van 13 januari 2011 (Stcrt. 2011, 1029 en 1030) dit mandaat heeft verleend en het Besluit inschrijving heeft bekrachtigd, bevatte het Besluit inschrijving ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar geen bevoegdelijk vastgestelde beleidsregels als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 24 augustus 2011 in zaak nr.
201100969/1/H3en 21 maart 2012 in zaak nr.
201104182/1/A3), betekent dit evenwel niet dat de minister bij de beoordeling van de aanvraag het Besluit inschrijving niet mocht betrekken. De minister heeft het Besluit inschrijving sinds de vaststelling op 26 maart 2009 bij de beoordeling van alle aanvragen toegepast, zodat het dient te worden geduid als een vaste gedragslijn die als zodanig bij de beoordeling mocht worden betrokken. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de minister van 5 februari 2010 behandelen.
2.5. De minister heeft in het besluit op bezwaar van 5 februari 2010 overwogen dat [wederpartij] niet in aanmerking komt voor inschrijving in het register op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbtv, omdat zij geen diploma of getuigschrift heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij een hbo-opleiding tolk of vertaler heeft gevolgd. Zij komt volgens de minister evenmin in aanmerking voor inschrijving in het register op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv. Daartoe heeft de minister overwogen dat het dossier van [wederpartij], alvorens hij op de aanvraag heeft beslist, aan de commissie is voorgelegd en dat zij aan de hand van de criteria neergelegd in artikel 3 van de Wbtv heeft geadviseerd om [wederpartij] niet als vertaler in de door haar gewenste talen in het register in te schrijven. Volgens de minister is het advies van de commissie zwaarwegend, omdat de commissie juist vanwege haar specifieke deskundigheid is ingesteld. De minister heeft geen aanleiding gezien om in afwijking van het advies van de commissie de aanvraag van [wederpartij] tot inschrijving in het register in te willigen. Dat zij haar vertaalvaardigheid en -attitude heeft ontwikkeld in haar opleiding in China, zoals [wederpartij] stelt, is volgens de minister niet voldoende. Deze specifieke vaardigheden komen in een algemene taalopleiding te weinig aan bod, aldus de minister.
2.6. [wederpartij] heeft in beroep betoogd dat het Besluit inschrijving buiten toepassing moet worden gelaten, omdat daaruit volgt dat slechts een hbo-opleiding vertaalkunde en niet langer ook een academische opleiding taalkunde, waarin impliciet vertaalkunde is begrepen, toegang verschaft tot het register. Volgens [wederpartij] noopt de Wbtv niet tot die beperking en is het Besluit inschrijving om die reden in strijd met de Wbtv. Het komt er volgens [wederpartij] op neer dat academische examens niet meer van belang zijn, maar dat slechts Nederlandse hbo-diploma's worden geaccepteerd. Dat verdraagt zich niet met artikel 6, aanhef en onder c, van de Wbtv, aldus [wederpartij].
2.6.1. In artikel 3 van de Wbtv zijn de competenties neergelegd, die een tolk of vertaler dient te bezitten. De eisen waaraan een tolk of vertaler dient te voldoen bij die competenties zijn neergelegd in artikel 8 van het Bbtv. Beschikt een tolk of vertaler niet over een getuigschrift als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, dan kan hij op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv in aanmerking komen voor inschrijving in het register, indien hij anderszins kan aantonen aan de wettelijke competenties te voldoen. Het Besluit inschrijving is vastgesteld ter invulling van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bbtv. In het Besluit inschrijving is neergelegd dat een verzoek tot inschrijving wordt voorgelegd aan de commissie, indien een tolk of vertaler voldoet aan de in artikel 3 van het Besluit inschrijving omschreven instapcriteria.
Vaststaat dat de minister het dossier van [wederpartij] overeenkomstig het Besluit inschrijving heeft voorgelegd aan de commissie. De minister heeft verder aan de afwijzing van het verzoek tot inschrijving van [wederpartij] niet het Besluit inschrijving, maar het advies van de commissie ten grondslag gelegd. Of de minister dat gerechtvaardigd heeft gedaan, komt hieronder aan de orde.
2.7. [wederpartij] heeft voorts betoogd dat de minister niet zonder meer het advies van de Nuffic heeft mogen overnemen. Haar in China genoten universitaire taalopleiding, is beoordeeld door een persoon die niet is ingeschreven in het register dan wel is geplaatst op de Uitwijklijst. Niet is gebleken dat die persoon de nodige kennis heeft van de Volksrepubliek China. Bovendien is de minister ten onrechte voorbijgegaan aan haar Franse universitaire diploma. De minister is verder voorbij gegaan aan het feit dat zij een beroep kan doen op de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, aldus [wederpartij].
[wederpartij] heeft aangevoerd dat de minister heeft miskend dat haar in China verworven universitaire diploma en overige kwalificaties mede vertaalvaardigheden omvatten en dat die vaardigheden inschrijving in het register rechtvaardigen. Zij heeft daartoe verklaringen overgelegd van studiegenoten die dezelfde opleiding in vertalen en tolken hebben voltooid, als de opleiding die zij in China heeft genoten. Volgens haar bestaat geen betere vertaalopleiding Chinees - Frans en Chinees - Engels dan die welke zij heeft genoten.
2.7.1. De minister heeft de door [wederpartij] behaalde diploma's voorgelegd aan de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs, de Nuffic. Geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de minister de waardering van de Nuffic niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. De Nuffic is, volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wbtv (Kamerstukken II, 2004/05, 29 936, nr. 3, p. 16), gespecialiseerd in de beoordeling van buitenlandse getuigschriften en wordt ondermeer door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingeschakeld ter beoordeling van getuigschriften van personen die in aanmerking willen komen voor toelating tot een universiteit of een andere beroepsopleiding. Dat, zoals [wederpartij] stelt, uit de informatie van de Nuffic niet volgt dat de betreffende beoordelaar deskundig is op het gebied van diploma's afkomstig uit de Volksrepubliek China, leidt niet tot een ander oordeel. Zij heeft deze stelling niet nader gestaafd. [wederpartij] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat, mede in aanmerking genomen de talencombinaties waarvoor [wederpartij] inschrijving in het register wenst, de beoordelaar haar concurrente is.
De Nuffic heeft geoordeeld dat de door [wederpartij] gevolgde opleiding in China geen tolk- of vertaalopleiding betreft. Volgens de waardering van de Nuffic lag de nadruk op Franse taalverwerving, zowel mondeling als schriftelijk en is er één vertaalvak gevolgd tijdens de opleiding. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de minister zich, onder verwijzing naar deze waardering van de Nuffic, op het standpunt stellen dat [wederpartij] niet op grond van artikel 6, aanhef en onder c, van de Wbtv voor inschrijving in het register in aanmerking komt. Nu evenmin is gebleken dat [wederpartij] beschikt over een aan haar verleende erkenning van beroepskwalificaties voor het betrokken beroep als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, heeft de minister tevens het standpunt mogen innemen dat zij niet op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van de Wbtv voor inschrijving in het register in aanmerking komt.
2.7.2. De minister heeft voorts, onder verwijzing naar het advies van de commissie, het standpunt mogen innemen dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt te voldoen aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bbtv, omdat zij geen getuigschrift heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij met goed gevolg een examen heeft afgelegd ter afsluiting van een opleiding tot vertaler als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
2.7.3. Volgens het advies van de commissie van 3 september 2009, dat de minister aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, heeft [wederpartij] niet aannemelijk gemaakt te voldoen aan de eisen die zijn gesteld aan de attitude van een vertaler. Zij heeft volgens het advies verder niet aannemelijk gemaakt te voldoen aan de eisen aan de taalvaardigheid in het Engels. Zij heeft wel aannemelijk gemaakt te voldoen aan de gestelde eisen aan de taalvaardigheid in het Frans en aan de taalvaardigheid in het Chinees (Mandarijn). In het advies van de commissie is verder opgemerkt dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt te voldoen aan de gestelde eisen aan kennis van de cultuur, behorend bij een land of gebied waar het Engels de voertaal is. [wederpartij] heeft wel aannemelijk gemaakt te voldoen aan de gestelde eisen aan de kennis van de Franse en Chinese cultuur. Volgens het advies heeft [wederpartij] niet aannemelijk gemaakt te voldoen aan de gestelde eisen aan de vaardigheden van een vertaler. De commissie komt in haar advies tot de conclusie dat het dossier onvoldoende waarborgen biedt voor het niveau dat voor inschrijving in het register is vereist. Volgens de minister weegt het advies van de commissie zwaar, nu deze commissie juist wegens haar specifieke deskundigheid is ingesteld.
Niet is gebleken, zoals de minister heeft overwogen, dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel anderszins gebreken vertoont. Dat [wederpartij] niet is gehoord door de commissie, zoals zij ter zitting van de Afdeling heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel. De commissie heeft alle door [wederpartij] overgelegde stukken bij haar advies betrokken, alsook het door haar overgelegde Franse diploma. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de minister het advies dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen en de aanvraag van [wederpartij] onder verwijzing naar dat advies afwijzen.
De in beroep door [wederpartij] overgelegde verklaringen leiden niet tot een ander oordeel. De minister heeft naar aanleiding van die verklaringen het dossier opnieuw aan de commissie voorgelegd. De commissie heeft geen aanleiding gezien om op haar eerdere advies terug te komen. Zij heeft daartoe in haar advies overwogen dat [wederpartij] tijdens haar dienstverband bij "The Chinese People's Association For Friendship With Foreign Countries" een interne opleiding heeft genoten, waarvan onduidelijk is wat de inhoud en omvang daarvan waren en welk niveau aan die opleiding kan worden gekoppeld. Verder blijkt volgens de commissie uit de door haar overgelegde referenties weliswaar dat zij op frequente basis vertaalwerk heeft geleverd, dat zij daarbij voordeel heeft gehad van een continue back-up van ervaren collega's en dat zij interne training van gepensioneerde diplomaten heeft genoten, maar gezien het feit dat deze ervaringen enerzijds moeilijk zijn te objectiveren en anderzijds ver in het verleden liggen, acht de commissie het niet aannemelijk dat belanghebbende beschikt over een adequate vertaalvaardigheid. Daarbij heeft de commissie tevens van belang geacht dat het dossier niet of nauwelijks blijk geeft van meer recent opgedane vertaalervaring. De minister heeft zich onder verwijzing naar het aanvullende advies op het standpunt mogen stellen dat de door [wederpartij] in beroep overgelegde verklaringen niet leiden tot het oordeel dat hij het verzoek tot inschrijving in het register ten onrechte heeft afgewezen.
2.8. Wat het door [wederpartij] gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel betreft, overweegt de Afdeling dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de minister in met haar geval vergelijkbare gevallen wel is overgegaan tot inschrijving in het register en zodoende zijn vaste gedragslijn niet zou toepassen. De minister heeft zich in dit verband ter zitting van de Afdeling gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verschillen kunnen bestaan, omdat in de Wbtv een overgangsregeling is opgenomen, die er op neer komt dat tolken en vertalers die in het kwaliteitsregister tolken en vertalers, de voorganger van het huidige register, stonden ingeschreven met de status definitief, gedurende een periode van twee jaar met een beroep op de overgangsregeling in het huidige register kunnen worden ingeschreven.
Het betoog faalt.
2.9. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2011 in zaak nr. 10/4242;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2012
581.