ECLI:NL:RVS:2018:261
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvraag en dwangsom
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 augustus 2017. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris niet tijdig een besluit had genomen op de asielaanvraag van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris als gevolg van deze vertraging een dwangsom had verbeurd. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over het verlengen van de beslistermijn in de bestuurlijke fase behandeld. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder ECLI:NL:RVS:2016:3232, waarin is vastgesteld dat de beslistermijn in asielzaken met negen maanden is verlengd door de inwerkingtreding van WBV 2016/3. De Afdeling concludeert dat deze overwegingen ook in deze zaak van toepassing zijn. De brief van VluchtelingenWerk Nederland en andere informatiebronnen leiden niet tot een ander oordeel.
De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling verklaart het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, omdat de beslistermijn ten tijde van het instellen van het beroep nog niet was verstreken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2018.