ECLI:NL:RVS:2018:261

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
201707326/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvraag en dwangsom

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 augustus 2017. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris niet tijdig een besluit had genomen op de asielaanvraag van de vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris als gevolg van deze vertraging een dwangsom had verbeurd. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over het verlengen van de beslistermijn in de bestuurlijke fase behandeld. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder ECLI:NL:RVS:2016:3232, waarin is vastgesteld dat de beslistermijn in asielzaken met negen maanden is verlengd door de inwerkingtreding van WBV 2016/3. De Afdeling concludeert dat deze overwegingen ook in deze zaak van toepassing zijn. De brief van VluchtelingenWerk Nederland en andere informatiebronnen leiden niet tot een ander oordeel.

De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling verklaart het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, omdat de beslistermijn ten tijde van het instellen van het beroep nog niet was verstreken. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 januari 2018.

Uitspraak

201707326/1/V2.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 augustus 2017 in zaak nr. 16/14203 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij uitspraak van 15 augustus 2017 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het niet tijdig door de staatssecretaris nemen van een besluit op zijn asielaanvraag gegrond verklaard en vastgesteld dat de staatssecretaris als gevolg daarvan een dwangsom heeft verbeurd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Engelbertink, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag over het verlengen van de beslistermijn in de bestuurlijke fase en de kennisgeving daarvan heeft de Afdeling bij uitspraak van 8 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3232, beantwoord. Die overwegingen, waaruit volgt dat met de inwerkintreding van WBV 2016/3, op 11 februari 2016, de beslistermijn in alle asielzaken van vóór en ná die datum met negen maanden is verlengd, zijn ook in deze zaak van toepassing. De brief van 25 januari 2017 van VluchtelingenWerk Nederland, de informatiebrief van 11 februari 2016 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en het verslag van een op 23 februari 2016 op de opvanglocatie in Zaandam gehouden voorlichtingsbijeenkomst, leiden niet tot een ander oordeel. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de beslistermijn ten tijde van het instellen van het beroep tegen het niet tijdig door de staatssecretaris nemen van een besluit niet was verstreken, het beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 15 augustus 2017 in zaak nr. 16/14203;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Prins
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
363-853.