Uitspraak
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 augustus 2017 in de zaak tussen
[eiser] ,geboren op [geboortedatum] ,
de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
beslistermijnopgenomen dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met ingang van 11 februari 2016 gebruik maakt van de in artikel 42, vierde lid, onder b, Vw neergelegde bevoegdheid om in individuele zaken de beslistermijn met maximaal negen maanden te verlengen. Dit omdat de situatie zich voordoet dat een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag heeft ingediend waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen zes maanden af te ronden.
Eiser verwijst in het kader van deze beroepsgrond naar de volgende stukken:
- een brief van 25 januari 2017 van [naam] , teamleider asiel Proces Opvang Locatie (POL) Zaandam, Vluchtelingenwerk Noordwest-Nederland;
- een brief van verweerder van 11 februari 2016 met voorlichting over asielaanvragen in Nederland, waarin is aangegeven dat verweerder er naar streeft om bij vreemdelingen met een aanvraag van vóór 11 februari 2016 binnen zes maanden te beslissen;
- een interne e-mail van een juridisch medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland met notities over de op 23 februari 2016 gehouden voorlichtingsbijeenkomst van de IND op POL Zaandam.
Eiser voert voorts aan dat in de literatuur, zoals een artikel in de A&MR van 2016, nr. 9, van F.T. Groenewegen en J.E.J. ten Berg, wordt geconcludeerd dat voor die gevallen die dateren van vóór 11 februari 2016, nog een afzonderlijk besluit tot verlenging van de beslistermijn vereist is. De praktische problemen die voor verweerder daarbij komen kijken, rechtvaardigen niet dat daarvoor elementaire regels met betrekking tot de inwerkingtreding en bekendmaking van besluiten doorkruist worden. Gelet op het voorgaande en omdat verschillende rechters op dit punt een andere uitleg aan het Unierecht hebben gegeven dan de Afdeling, verzoekt eiser de rechtbank prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Voorts is door verweerder bij eiser de verwachting gewekt dat zijn beslistermijn niet zou worden verlengd. Bij het indienen van de aanvraag is aan eiser verteld dat de beslistermijn zes maanden was.
3.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslistermijn van de aanvraag van eiser met de publicatie van WBV 2016/3 met negen maanden is verlengd. Nu de aanvraag binnen de beslistermijn is ingewilligd, is geen sprake van niet-tijdig beslissen. Verweerder heeft, om onrust te voorkomen in de opvangcentra, tot uitdrukking willen brengen dat hij alle mogelijke moeite zou doen om op vóór 11 februari 2016 ingediende asielaanvragen binnen de gebruikelijke termijn van zes maanden een beslissing te nemen en dat die aanvragen in ieder geval zoveel mogelijk als eerste aan de beurt waren. Dit neemt niet weg, en daarin heeft de Afdeling verweerder in haar uitspraak van 8 december 2016 gevolgd, dat met de inwerkingtreding van WBV 2016/3 het wel duidelijk kon zijn dat de verlenging desondanks ook zou gelden voor aanvragen van vóór 11 februari 2016. Dat is destijds ook gecommuniceerd. Verweerder verwijst in dit verband naar publicaties op internet van Vreemdelingenvisie van maart 2016 en informatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van april 2016. In de toelichting op het WBV komt eveneens tot uitdrukking dat de gebruikelijke zes maanden wel als richtsnoer worden gehanteerd, maar dat door de bij verweerder aanwezige werkvoorraden, niet steeds binnen die termijn beslist zal kunnen worden ondanks alle inspanningen. Gelet hierop heeft verweerder uitdrukkelijk niet bedoeld of willen zeggen dat voor aanvragen van vóór 11 februari 2016 de verlenging niet zou gelden. Het gestelde dat in de informatievoorziening zou zijn gecommuniceerd dat voor aanvragen van vóór 11 februari 2016 zou worden beslist binnen de gebruikelijke zes maanden kan, gelet op de inhoud van de hiervoor vermelde (internet)bronnen en het WBV, niet tot de conclusie leiden dat in het geval van eiser geen aansluiting dient te worden gezocht bij de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2016. Het artikel in A&MR waar eiser naar verwezen heeft, dateert van vóór de Afdelingsuitspraak. Dit heeft kennelijk niet genoopt tot een ander oordeel. Gelet op de duidelijke Afdelingsuitspraak bestaat voor het stellen van prejudiciële vragen geen aanleiding, aldus verweerder.
Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat uit het woord “streeft” in de brief van 11 februari 2016 blijkt dat verweerder welwillend probeert de asielaanvragen van vóór 11 februari 2016 als eerste te behandelen en binnen zes maanden daarop te beslissen, maar dat het door de grote werkvoorraad ook mogelijk is dat deze beslistermijn niet wordt gehaald en dus de termijn van vijftien maanden geldt. De door eiser overgelegde brief van [naam] van 25 januari 2017 en de bijgevoegde notities van Vluchtelingenwerk Nederland over de voorlichtingsbijeenkomst van 23 februari 2016 missen deze door verweerder gehanteerde nuance.
Indien u zich voor 11 februari 2016 heeft gemeld bij de IND mag u ervan uitgaan dat de IND streeft naar een beslissing binnen zes maanden.” (cursivering toegevoegd)
In de overgelegde notities over de voorlichting op 23 februari 2016 van de juridisch medewerker van Vluchtelingenwerk Nederland staat onder het kopje “Algemene voorlichting” het volgende:
Voor wie geldt de termijn van 6 maanden?
Antwoord
Voor diegene die zijn asielverzoek voor 11 februari 2016 heeft ingediend (vingerafdrukken en aanmeldgehoor).”
dezezaken
tevensop grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, Vw
zal wordenverlengd. Deze toevoeging is volstrekt overbodig als het de bedoeling was geweest om de verlenging van rechtswege zonder meer ook van toepassing te laten zijn op die aanvragen. De door verweerder in het verweerschrift aangehaalde informatie op de websites van Vreemdelingenvisie (maart 2016) en de VNG (15 april 2016) dateert van na de publicatie van het WBV2016/3, de voorlichtingsbrief van 11 februari 2016 en de informatiebijeenkomsten van 23 februari 2016, zodat deze publicaties niet maatgevend zijn voor de beantwoording van de vraag of verweerder van meet af aan de intentie had om het WBV ook van toepassing te laten zijn op aanvragen van vóór 11 februari 2016.
Beslissing
I. de Greef, rechters, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2017.