ECLI:NL:RVS:2003:AI1483

Raad van State

Datum uitspraak
27 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301337/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvergunning bij dakisolatie in Haarlem

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te Haarlem, waarin appellanten in het ongelijk zijn gesteld met betrekking tot de handhaving van een bouwvergunning. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had op 30 augustus 2001 besloten dat appellanten de dakisolatie op hun perceel moesten verwijderen, omdat deze was aangebracht zonder de vereiste bouwvergunning. Appellanten maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 19 maart 2002. De rechtbank bevestigde deze beslissing op 16 januari 2003, waarna appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de dakisolatie een substantiële en ingrijpende inbreuk op de omgeving veroorzaakte, waardoor het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State benadrukte dat het aanbrengen van de dakisolatie niet als een niet-ingrijpende verandering kon worden aangemerkt, ondanks dat aan bepaalde voorwaarden van de Woningwet was voldaan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de dakisolatie niet voldeed aan redelijke eisen van welstand, wat een bouwvergunning noodzakelijk maakte.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten weerhouden van handhavend optreden. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

200301337/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 16 januari 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) appellanten onder oplegging van een dwangsom gelast op het perceel [locatie] te [plaats] de dakisolatie te verwijderen en de uitvoering van het bouwplan in overeenstemming te brengen met de verleende vergunning binnen twaalf weken na dagtekening van het besluit.
Bij besluit van 19 maart 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2003, verzonden op 23 januari 2003, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 11 april 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 15 juli 2003 hebben appellanten nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2003, waar appellanten, bijgestaan door mr. M.R.H. Meijer, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S.M. Vringer en F.J.M. van Buchem, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat de dakisolatie is aangebracht zonder bouwvergunning en dat de Schoonheidscommissie deze verandering uit oogpunt van welstand onaanvaardbaar acht.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van die wet is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk, met dien verstande dat die veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
2.3. Niet in geschil is dat aan de in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, omschreven beperkingen, zoals neergelegd in het onderdeel van deze bepaling dat aanvangt met de woorden “met dien verstande”, is voldaan. De omstandigheid dat aan deze beperkingen is voldaan, brengt echter op zichzelf niet mee dat sprake is van een verandering van niet-ingrijpende aard als bedoeld in dat artikelonderdeel. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dient de term “van niet-ingrijpende aard” in bouwkundige en in stedenbouwkundige zin te worden opgevat. Bij dat laatste aspect spelen zowel het planologische als het feitelijke effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft een rol.
Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 24 mei 1995, gepubliceerd in BR 1995/855, heeft overwogen, betekent voorts het enkele feit dat niet wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand op zichzelf niet dat geen sprake is van een verandering van niet-ingrijpende aard. Die situatie doet zich pas voor indien het uiterlijk aanzien van het bouwwerk een substantiële en ingrijpende inbreuk op de omgeving tot gevolg heeft.
2.4. Door het aanbrengen van de dakisolatie is het dak met 7 tot 8 cm verhoogd ten opzichte van belendende daken. Het verschil in hoogte is afgewerkt met loodstroken. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hiermee sprake is van een substantiële en ingrijpende inbreuk op de omgeving. Het verschil in hoogte van het dakvlak en de loodslabben veroorzaken een zodanige onderbreking van het doorlopende beeld van het dak dat niet kan worden staande gehouden dat geen sprake is van een dergelijke inbreuk. Het aanbrengen van de dakisolatie kan derhalve niet als een niet-ingrijpende verandering worden aangemerkt.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat voor het aanbrengen van de dakisolatie een bouwvergunning was vereist. Omdat hiervoor geen bouwvergunning is verleend, was het college bevoegd handhavend op te treden.
2.6. Alleen in bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Appellanten betogen in dit verband tevergeefs dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat hiervan niet is gebleken. Voorts is geen sprake van een concreet zicht op legalisering van de illegale situatie, omdat de dakisolatie in strijd is met redelijke eisen van welstand. Gelet op artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet kan daarom geen bouwvergunning worden verleend. Nu ook overigens niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had behoren af te zien, kan niet staande worden gehouden dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid handhavend op te treden gebruik heeft kunnen maken.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2003
378.