ECLI:NL:RVS:2018:2226

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
201709156/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag beëindiging door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 12 oktober 2017 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 10 april 2017 het voorschot huurtoeslag van [appellante] per 1 januari 2015 beëindigd, omdat haar inkomen hoger was dan de maximale inkomensgrens voor huurtoeslag in 2015 en omdat de woning niet als zelfstandige woning werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht was uitgegaan van het door de inspecteur vastgestelde jaarinkomen van € 22.460,00, wat boven het norminkomen voor een eenpersoonshuishouden in 2015 van € 21.950,00 ligt. Daarnaast werd geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat haar woning beschikte over een eigen toilet met waterspoeling, wat een vereiste is voor de kwalificatie als zelfstandige woning.

In hoger beroep betoogde [appellante] dat haar inkomen in 2016 en 2017 lager was dan het norminkomen en dat haar woning wel degelijk als zelfstandige woning moest worden aangemerkt. Ze voerde aan dat ze een eigen ingang, badkamer, keuken en toilet had, en dat ze de enige was met een sleutel van het toilet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 mei 2018 behandeld en op 4 juli 2018 uitspraak gedaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellante] er niet in was geslaagd om aan te tonen dat haar woning een zelfstandige woning was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het gebruik van het toilet op de gang niet uitsluitend aan [appellante] toekwam, en dat de woning niet voldeed aan de eisen voor zelfstandige woonruimte. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201709156/1/A2.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 oktober 2017 in zaak nr. 17/2427 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellante] per 1 januari 2015 beëindigd.
Bij besluit van 6 juni 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar voor wat betreft het jaar 2015 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, is verschenen.
Overwegingen
1.    De voor deze uitspraak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding en besluitvorming
2.    [appellante] huurt een deel van een woning aan de [locatie], te Utrecht. In verband hiermee heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar een voorschot huurtoeslag voor 2015 toegekend en vervolgens dit voorschot gecontinueerd over 2016 en 2017.
Bij brief van 14 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] gevraagd om een antwoordformulier in te vullen, retour te sturen en om de gevraagde gegevens in te dienen. Op 22 maart 2017 heeft [appellante] dit gedaan. Op het antwoordformulier heeft zij bij vraag 2,"eigenschappen woning", aangekruist dat haar woning een eigen toegangsdeur, een eigen woon(slaap)kamer en een eigen keuken met een aanrecht, een aan- en afvoer voor water en een aansluitpunt voor koken op gas of elektriciteit heeft. Zij heeft evenwel niet aangekruist dat haar woning een eigen toilet met waterspoeling heeft.
3.    Aan de beëindiging van de huurtoeslag per 1 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat het inkomen van [appellante] hoger is dan de maximale inkomensgrens voor huurtoeslag in 2015 en dat [appellante] geen zelfstandige woning huurt, nu de woning niet beschikt over een eigen toilet met waterspoeling.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is uitgegaan van het door de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) vastgestelde jaarinkomen over 2015 van € 22.460,00. Nu dat inkomen meer bedraagt dan het norminkomen voor een eenpersoonshuishouden in 2015 van € 21.950,00, heeft [appellante] reeds daarom geen recht op een huurtoeslag over 2015. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet door [appellante] aannemelijk is gemaakt dat de woning van [appellante] beschikte over een eigen toilet met waterspoeling, zodat de woning niet aan te merken is als een zelfstandige woning. Ook hierom heeft [appellante] geen recht op huurtoeslag over 2015.
Hoger beroep
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen.
Zij voert daartoe, onder verwijzing naar een besluit van de inspecteur, aan dat haar inkomen in 2016 in totaal € 19.901,00 bedroeg, zodat dit minder bedroeg dan het norminkomen. Zij wijst erop dat ook haar inkomen in 2017 lager was dan het norminkomen.
Daarnaast voert zij aan dat haar woning een zelfstandige woning betreft. Haar woning heeft een eigen ingang, een eigen badkamer, een eigen keuken en een toilet met een slot, waarvan zij de enige sleutel heeft.
Ter nadere onderbouwing heeft [appellante] in hoger beroep twee getuigenverklaringen van bewoners, die ook wonen aan de [locatie] te Utrecht, alsmede meerdere foto’s, overgelegd. Zij wijst erop dat zij onlangs een staaroperatie heeft ondergaan en dat zij daarom ten onrechte het betreffende vakje niet heeft aangekruist op het antwoordformulier.
Inkomen
5.1.    De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0487, alsook de uitspraak van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:133, overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 7, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en artikel 21, aanhef en onderdeel e, onder 1°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, bij de bepaling van de draagkracht gehouden is het verzamelinkomen zoals door de inspecteur in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, in aanmerking te nemen. Dit verzamelinkomen over 2015 is vastgesteld op € 22.460,00. Nu het verzamelinkomen hoger is dan het norminkomen voor een eenpersoonshuishouden in 2015 van € 21.950,00, heeft [appellante] reeds hierom geen recht op een huurtoeslag over 2015, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Dat haar inkomens over 2016 en over 2017 minder bedragen dan het norminkomen voor 2015, laat dit onverlet.
Zelfstandige woning
5.2.    Voor de uitleg van het begrip zelfstandige woonruimte in de Wht moet aansluiting worden gezocht bij de definitie ervan in artikel 7:234 van het BW. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1978/79, 14 249, nr. 6, p. 2) blijkt, dat het vereiste dat er geen afhankelijkheid mag zijn van voorzieningen buiten de woning onder andere wil zeggen, dat de woning moet zijn voorzien van een keuken, toilet en wasruimte. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0658), moet het gebruik van deze voorzieningen exclusief aan de huurder toekomen.
Verder volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:234 van het BW (Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 38-39) dat onder zelfstandige woning tevens de onvrije woning wordt verstaan, zijnde de woning waarbij de bewoner voor wezenlijke voorzieningen niet afhankelijk is van gemeenschappelijke voorzieningen en waarbij de vertrekken afsluitbaar zijn en bereikbaar zijn via een gemeenschappelijke verkeersruimte waarover anderen niet krachtens zakelijk en persoonlijk recht bij uitsluiting zeggenschap hebben. Voor de uitleg van het begrip onvrije etage kan hierbij worden aangesloten.
5.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3392) mag de Belastingdienst/Toeslagen er in beginsel van uitgaan dat op één BRP-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde BRP-adres zijn ingeschreven, aanmerken als medebewoners. Het is aan de aanvrager van huurtoeslag om aan te tonen dat op dat adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen, door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Zie in dit verband ook de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7346 en ECLI:NL:RVS:2012:BY7348.
5.4.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat haar woning beschikt over een eigen toilet met waterspoeling. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht van belang heeft geacht dat [appellante] zelf op het antwoordformulier heeft aangegeven dat haar woning niet daarover beschikt. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de verhuurder op 29 mei 2017, dat de woning een onzelfstandige woning betreft, omdat het toilet op de gang wordt gedeeld met andere bewoners.
De rechtbank heeft terecht de stelling van [appellante], dat het gebruik van het toilet op de gang haar als enige toekomt en dat zij ook de enige is met een sleutel daarvan, niet aannemelijk gemaakt geacht met de door haar in beroep overgelegde stukken. Zij heeft in beroep weliswaar een foto overgelegd, maar daaruit blijkt slechts dat het betreffende toilet zich bevindt op de gang, tegenover haar woonkamer, zodat ook de andere bewoners het toilet kunnen bereiken. De rechtbank heeft voorts terecht in de verklaring van [appellante], dat zij door een staaroperatie slecht zicht heeft en daardoor niet het betreffende vakje heeft aangekruist, geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel. Niet aannemelijk is dat zij door slecht zicht het vakje heeft opengelaten, temeer niet nu zij de overige vakjes, die zien op de overige voorzieningen, wel heeft aangekruist.
5.5.    In hoger beroep heeft [appellante] haar stelling, dat zij als enige beschikt over een sleutel van het toilet op de gang tegenover haar woonkamer, onderbouwd met verklaringen van andere bewoners van het pand. Voorts heeft zij foto’s overgelegd, waaruit blijkt dat dit toilet zowel aan de voorzijde als aan de binnenzijde met een sleutel kan worden afgesloten. Naar het oordeel van de Afdeling betekent dit echter niet dat [appellante] daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat dit toilet uitsluitend aan haar toekomt. Haar stelling strookt immers niet met het door haarzelf ingevulde antwoordformulier en de verklaring van de verhuurder op 29 mei 2017. Daarbij komt dat zij in hoger beroep ook een brief van de verhuurder van 18 december 2017 heeft overgelegd, waarin hij aan de Belastingdienst/Toeslagen te kennen heeft gegeven dat hij aan [appellante] reeds bij het intakegesprek heeft medegedeeld dat het een onzelfstandige woning betreft, omdat het toilet zich op de algemene gang bevindt en dat, ingeval [appellante] een slot op dit toilet heeft gemaakt, zij zich dit toilet ten onrechte heeft toegeëigend. Hierdoor staat niet vast dat het gebruik van deze wezenlijke voorziening uitsluitend aan [appellante] toekomt.
5.6.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de door [appellante] gehuurde woonruimte geen zelfstandige woonruimte was. Voorts is die woonruimte, gelet op het medegebruik van voormelde wezenlijke voorziening, ook niet aan te merken als onvrije etage.
Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Drop    w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
680. BIJLAGE- Wettelijk kader
Wet op de huurtoeslag
Artikel 1
In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
[…]
i. rekeninkomen: de gezamenlijke toetsingsinkomens, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, die in aanmerking worden genomen voor het bepalen van de draagkracht, bedoeld in artikel 7 van die wet;
[…]
k. woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden;
[…].
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…].
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
[…].
Artikel 11
1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend voor de huur van een woning die: a. een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is, […].
Artikel 14
1. Het norminkomen bedraagt:
a. € 21.950 bij een eenpersoonshuishouden;
[…]
3. Geen huurtoeslag wordt toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan:
a. het norminkomen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b, […].
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 1
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
[…].
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…].
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
[…]
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[…].
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
[…].
Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:234
Onder zelfstandige woning wordt verstaan de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.