ECLI:NL:RVS:2016:3392

Raad van State

Datum uitspraak
21 december 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
201603180/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en zelfstandige woonruimte: beoordeling van bewijsstukken en medebewoners

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 24 maart 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder, op 24 februari 2015, de huurtoeslag van [appellant] definitief vastgesteld op nihil. Dit besluit was gebaseerd op het standpunt dat [appellant] in 2011 niet had aangetoond dat hij een zelfstandige woonruimte huurde, omdat er andere personen op hetzelfde adres stonden ingeschreven. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had geoordeeld dat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden voor huurtoeslag.

Tijdens de zitting op 5 december 2016 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij verschillende bewijsstukken heeft overgelegd, waaronder foto’s van het pand, bouwtekeningen, een huurovereenkomst en verklaringen van de verhuurder. [appellant] betoogde dat hij wel degelijk een zelfstandige woonruimte huurde, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de door hem overgelegde stukken niet voldoende bewijs leverden voor het bestaan van een zelfstandige woonruimte. De Afdeling concludeerde dat het gebruik van de voorzieningen niet exclusief aan [appellant] toekwam, wat essentieel is voor de toekenning van huurtoeslag.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering bij aanvragen voor huurtoeslag en de criteria waaraan een zelfstandige woonruimte moet voldoen.

Uitspraak

201603180/1/A2.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 maart 2016 in zaak nr. 15/3098 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 25 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, advocaat te Heerenveen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. H.R. Grootenhuis, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellant] heeft in 2011 voorschotten huurtoeslag ontvangen. Hij woonde destijds op het adres [locatie 1] te Akkrum. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het besluit van 25 juni 2015 het standpunt ingenomen dat in het jaar 2011 nog andere personen stonden ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans Basisregistratie Personen (hierna: BRP) en deze personen daarom moeten worden aangemerkt als medebewoners van [appellant]. Volgens de dienst heeft [appellant] niet aangetoond dat hij een zelfstandige woonruimte huurde op het betreffende adres, zodat hij geen aanspraak heeft op huurtoeslag over 2011. [appellant] heeft dit bestreden en tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij in 2011 een zelfstandige woonruimte bewoonde.
Uit de verklaring van de verhuurder die [appellant] heeft overgelegd, kan volgens de rechtbank niet expliciet worden opgemaakt dat [appellant] een zelfstandige woonruimte huurde op het toeslagadres.
Het hoger beroep van [appellant]
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen aanspraak heeft op huurtoeslag over 2011 omdat hij destijds geen zelfstandige woonruimte bewoonde. [appellant] heeft foto’s van de buitenkant van het pand overgelegd en bouwtekeningen van het pand, waarop hij heeft aangegeven welk deel van het pand hij huurde. Tezamen met de in beroep overgelegd huurovereenkomst, een verklaring van de verhuurder, afrekeningen voor gas en elektra, een beschrijving van de woonsituatie door de sociale dienst en een verklaring van [persoon], acht [appellant] aannemelijk gemaakt dat sprake was van een zelfstandige woonruimte. Daarbij stelt [appellant] dat de verhuurder niet bereid is een nadere verklaring af te leggen en hem evenmin wil toelaten tot het pand om foto’s of videobeelden te maken.
4. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten onder woning verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 7:234 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), wordt onder een zelfstandige woning verstaan, de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.
5. Voor de uitleg van het begrip zelfstandige woonruimte in de Wht moet aansluiting worden gezocht bij de definitie ervan in artikel 7:234 van het BW. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1978/79, 14 249, nr. 6, p. 2) blijkt, dat het vereiste dat er geen afhankelijkheid mag zijn van voorzieningen buiten de woning onder andere wil zeggen, dat de woning moet zijn voorzien van een keuken, toilet en wasruimte. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0658), moet het gebruik van deze voorzieningen exclusief aan de huurder toekomen.
De Belastingdienst/Toeslagen mag er in beginsel van uitgaan dat op één BRP-adres één zelfstandige woning is gelegen en degenen die op hetzelfde BRP-adres zijn ingeschreven, aanmerken als medebewoners. Het is aan de aanvrager van huurtoeslag om aan te tonen dat op dat adres meer zelfstandige woningen zijn gelegen, door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. Zie de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7346 en ECLI:NL:RVS:2012:BY7348.
6. Niet in geschil is dat het pand aan de [locatie 1] te Akkrum in 2011 werd bewoond door meerdere personen. Uit de definitieve berekening van de Belastingdienst/Toeslagen volgt dat gedurende het jaar sprake was van bewoning variërend van twee tot vier personen, de eigenaar van het pand en [appellant] daarbij inbegrepen. Het is aan [appellant] om aan te tonen dat de woonruimte die hij huurde beschikte over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere personen werden gedeeld.
[appellant] heeft onder meer een verklaring van de verhuurder, tevens eigenaar en bewoner van het pand, [verhuurder], overgelegd. In deze verklaring van 2 juni 2015 is vermeld dat hij (lees: de verhuurder) de woning in aparte delen verhuurde, dat het woonobject zelfstandig was, dat de rekeningen van de nutsbedrijven naar rato werden verdeeld tussen de huurders, dat de aanslagen van de gemeentebelastingen niet werden doorberekend aan de huurder en dat de huur maandelijks per bank is overgemaakt. Voorts heeft [appellant] uittreksels uit het kadaster, advertenties van het te huren appartement en de kamers, berekeningen van het te betalen bedrag aan gas en elektra, een beschikking met betrekking tot zijn bijstandsuitkering, een verklaring van [persoon], een nota van de notaris die betrekking heeft op verificatie van zijn handtekening en waarop het adres [locatie 2] te Akkrum staat vermeld, een bevestiging van wijziging van het adres van [appellant] in het GBA van 10 maart 2011, bankafschriften waaruit betaling van de huur blijkt en het huurcontract overgelegd.
[appellant] heeft bij zijn hogerberoepschrift voorts foto’s van de buitenkant van het pand bijgevoegd en bouwtekeningen die hij heeft opgevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen. Daarop heeft hij gemarkeerd welk gedeelte hij destijds bewoonde en aangegeven dat hij beschikte over een eigen (woon)keuken, badkamer en wc en dat tussen het door hem gehuurde gedeelte en de woning van de eigenaar een afsluitbare deur (met slot) aanwezig was.
7. Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit de door [appellant] overgelegde stukken en verklaringen niet dat de woonruimte aan de [locatie 1] te Akkrum die hij in 2011 heeft gehuurd en bewoond, beschikte over een eigen toilet. Uit de bouwtekeningen die [appellant] heeft overgelegd en de toelichting ter zitting volgt dat het toilet zich beneden, direct achter de voordeur bevond en dat het door [appellant] gehuurde deel op de eerste verdieping bevond dat werd afgesloten met een deur. Via de voordeur beneden hadden de overige bewoners ook toegang tot het pand. Ter zitting is verklaard dat het de overige bewoners niet was toegestaan gebruik te maken van dit toilet, maar niet is gebleken dat het toilet ook daadwerkelijk exclusief beschikbaar was voor [appellant], bijvoorbeeld doordat de deur op slot was. Hierdoor staat niet vast dat het gebruik van de wezenlijke voorzieningen uitsluitend aan [appellant] toekwam. Ook uit de overige door [appellant] overgelegde stukken volgt dit niet onomstotelijk. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de door hem gehuurde woonruimte geen zelfstandige woonruimte was.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
608.