201208737/1/A2.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2012 in zaak nr. 12/716 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 16 mei 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2009 vastgesteld op € 185,00 en € 190,00 aan teveel betaalde voorschotten van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 6 januari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 februari 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag voor [appellant] voor het jaar 2009 vastgesteld op nihil en € 185,00 van hem teruggevorderd.
Bij uitspraak van 26 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 6 januari 2012 en 3 februari 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Nieuwstraten, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer en drs. H.R. Grootenhuis, beiden werkzaam bij de Belastingdienst/Toeslagen, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht) is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge het tweede lid is de uitvoering van het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van een huurtoeslag opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een huurtoeslag slechts toegekend voor de huur van een woning die een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge het derde lid kan een herziening op grond van dit artikel leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. [appellant] huurde in 2009 woonruimte op de eerste etage van de woning aan de [locatie] te Rotterdam. Aan het besluit van 6 januari 2012, dat tezamen met het besluit van 3 februari 2012 als besluit op bezwaar moet worden aangemerkt, heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat uit de door [appellant] in bezwaar overgelegde huurovereenkomst blijkt dat die woonruimte geen zelfstandige woonruimte is, zodat voor dat jaar geen aanspraak op huurtoeslag bestond.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de door [appellant] gehuurde woonruimte geen eigen toilet had, zodat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat die woonruimte geen zelfstandige woonruimte is. Dat betekent dat [appellant] ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht voor dat jaar geen aanspraak op huurtoeslag had en dat de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op artikel 26 van de Awir, gehouden was de teveel betaalde huurtoeslag van hem terug te vorderen. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen niet in strijd met het verbod van reformatio in peius gehandeld, omdat hij ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir ook buiten de bezwaarschriftprocedure bevoegd was de toegekende tegemoetkoming op nihil te stellen.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in 2009 geen zelfstandige woonruimte huurde, nu die woonruimte een eigen, aan beiden zijden afsluitbare, toegangsdeur had, waarachter zich een woon- en slaapkamer, keuken en toilet bevonden die uitsluitend door hem werden gebruikt. Naar zijn mening betreft het hier een onvrije etage voor de huur waarvan ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wht huurtoeslag wordt toegekend. Voorts betoogt hij dat hij op grond van informatie op de website van de Belastingdienst/Toeslagen ervan mocht uitgaan dat hij zelfstandige woonruimte huurde.
4.1. Voor de uitleg van het begrip zelfstandige woonruimte in de Wht dient aansluiting te worden gezocht bij de definitie ervan in artikel 7:234 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW). Daarin is bepaald dat onder zelfstandige woning wordt verstaan de woning die een eigen toegang heeft en die de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning. Het vereiste dat er geen afhankelijkheid mag zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning wil onder andere zeggen, zo blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1978/79, 14 249, nr. 6, p. 1-2), dat er een keuken, toilet en wasruimte moeten zijn. Het gebruik van deze voorzieningen moet exclusief aan de huurder toekomen.
Verder volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 7:234 van het BW (Kamerstukken II 1997/98, 26 089, nr. 3, p. 38-39) dat onder zelfstandige woning tevens de onvrije woning wordt verstaan, zijnde de woning waarbij de bewoner voor wezenlijke voorzieningen niet afhankelijk is van gemeenschappelijke voorzieningen en waarbij de vertrekken afsluitbaar zijn en bereikbaar zijn via een gemeenschappelijke verkeersruimte waarover anderen niet krachtens zakelijk en persoonlijk recht bij uitsluiting zeggenschap hebben. Voor de uitleg van het begrip onvrije etage kan hierbij worden aangesloten.
4.2. Blijkens de door [appellant] overgelegde plattegrond bestaat de etage waar hij in 2009 woonde uit twee afzonderlijke kamers, welke worden gescheiden door een keuken die vanuit beide kamers toegankelijk is. Voorts zijn beide kamers afzonderlijk te bereiken vanuit het trappenhuis. De ene kamer heeft een directe toegang naar het trappenhuis, de andere via een kleine hal waar zich ook de toegang naar het toilet bevindt. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij in 2005 samen met een kennis de eerste etage bewoonde, dat zij allebei hun eigen kamer hadden, het gebruik van de keukenruimte en het daar opgestelde kooktoestel en het toilet deelden en daartoe ieder afzonderlijk een huurovereenkomst hadden gesloten. Uit de door [appellant] overgelegde huurovereenkomst blijkt dat daarin de huur van een kamer met medegebruik van, onder meer, het toilet is overeengekomen.
Gelet op het vorenstaande moet het ervoor worden gehouden dat de etage uit twee afzonderlijke woonruimten met een gemeenschappelijke keuken en een gemeenschappelijk toilet bestond. Het gebruik van de wezenlijke voorzieningen kwam derhalve niet uitsluitend aan [appellant] toe. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de door hem gehuurde woonruimte geen zelfstandige woonruimte was. Voorts is die woonruimte, gelet op het medegebruik van wezenlijke voorzieningen, ook niet aan te merken als onvrije etage. De omstandigheid dat de keuken en het toilet in 2009 alleen door [appellant] werden gebruikt, omdat zijn kennis inmiddels was verhuisd en hij nog de enige huurder op de eerste etage was, doet aan het vorenstaande niet af. Dat is slechts anders, indien hij in dat jaar de gehele etage huurde. Uit de door hem in beroep overgelegde foto’s en verklaring van de verhuurder blijkt dat evenwel niet. Voorts is dat ook niet aannemelijk, nu zijn huurovereenkomst - en daarmee de huurprijs voor het door hem gehuurde - na de verhuizing van zijn kennis ongewijzigd is gebleven.
4.3. Verder heeft [appellant] aan de informatie op de website van de Belastingdienst/Toeslagen, anders dan hij betoogt, niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat hij zelfstandige woonruimte huurde, nu die website een juiste omschrijving van het begrip zelfstandige woning geeft, waarbij duidelijk is aangegeven dat de woning over een eigen keuken en toilet dient te beschikken.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen een vastgestelde tegemoetkoming ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Awir slechts kan herzien, nadat daartoe een belangenafweging is gemaakt. Volgens hem is niet duidelijk waarom die belangenafweging in zijn nadeel is uitgevallen. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 26 van de Awir gehouden was de tegemoetkoming terug te vorderen, aldus [appellant].
5.1. De Afdeling begrijpt dit betoog aldus dat het is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir ook los van het bezwaar bevoegd was de toegekende tegemoetkoming op nihil te stellen en hij daarom niet in strijd met het verbod van reformatio in peius heeft gehandeld.
De rechtbank heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat de nihilstelling van de huurtoeslag heeft plaatsgehad op basis van feiten, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn. De juistheid van deze overweging van de rechtbank wordt door [appellant] niet bestreden. Zijn betoog richt zich uitsluitend tegen het ontbreken van een belangenafweging. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in het verweerschrift toegelicht dat hij als vast beleid hanteert dat onjuist vastgestelde tegemoetkomingen altijd worden herzien, omdat het om de besteding van publieke middelen gaat, hetgeen op rechtmatige wijze dient te geschieden. Dat beleid is niet kennelijk onredelijk. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen niet tevens los van het bezwaar bevoegd was de huurtoeslag voor het jaar 2009 op nihil te stellen. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat hij niet in strijd met het verbod van reformatio in peius heeft gehandeld.
5.2. Omdat de verrekening van het voorschot met de op nihil gestelde tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, heeft de rechtbank voorts terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen ingevolge artikel 26 van de Awir gehouden was dat bedrag terug te vorderen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013