201704463/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2017 in zaak nrs. 16/1468, 17/672 en 17/673 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 definitief berekend en vastgesteld op € 6.586,00 en een bedrag van € 9.761,00 van hem teruggevorderd.
Bij een tweede besluit van 11 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2013 definitief berekend en vastgesteld op € 6.159,00 en een bedrag van € 10.360,00 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 22 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en bepaald dat hij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013. Bij besluit van 18 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, ter uitvoering van het besluit van 22 februari 2016, de definitief berekende kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 herzien en vastgesteld op nihil en een bedrag van € 6.586,00 en van hem teruggevorderd. Bij een tweede besluit van 18 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitief berekende kinderopvangtoeslag over 2013 van [appellant] herzien en vastgesteld op nihil en een bedrag van € 6.581,00 van hem teruggevorderd. [appellant] heeft tegen het besluit van 22 februari 2016 beroep ingesteld.
Bij besluit van 27 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, ter vervanging van de besluiten van 22 februari 2016 en van 18 maart 2016, de bezwaren van [appellant] opnieuw ongegrond verklaard. Bij onderscheiden besluiten van 9 september 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, ter uitvoering van het besluit van 27 juli 2016, de definitief berekende kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 en 2013 herzien en vastgesteld op respectievelijk € 6.586,00 en € 6.159,00. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is door de Belastingdienst/Toeslagen doorgestuurd naar de rechtbank om als beroep in behandeling te worden genomen.
Bij uitspraak van 25 april 2017 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 22 februari 2016 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 27 juli 2016 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd behandeld met zaak nr. 201704472/1/A2 op 8 februari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.G.J. Spiekker, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek geschorst.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] nadere stukken ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hierop gereageerd.
Bij brieven van 10 april 2018 heeft de Afdeling verzocht aan [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen om, ingeval zij gebruik wensen te maken van het recht om ter zitting te worden gehoord, dit aan te geven. De Afdeling heeft te kennen gegeven dat indien partijen niet tijdig reageren, zij daaruit de conclusie trekt dat partijen geen gebruik wensen te maken van dat recht. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aangegeven dat de dienst geen gebruik wenst te maken van dit recht. [appellant] heeft niet gereageerd.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten. De zaken zijn weer gesplitst.
Overwegingen
Inleiding en Besluitvorming
1. [appellant] is eigenaar van een eenmanszaak. Hij maakte in de jaren 2012 en 2013 voor zijn kinderen [kind 1] en [kind 2] gebruik van kinderopvang bij Kindercentrum [kinderopvang] (hierna: het kindercentrum). Deze onderneming werd tot 4 januari 2016 gedreven door zijn partner in de vorm van een eenmanszaak.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan [appellant] voorschotten kinderopvangtoeslag voor 2012 en 2013 toegekend.
2. In het besluit van 27 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geheel geen recht heeft op kinderopvangtoeslag in 2012 en 2013, nu de kinderopvang niet heeft plaatsgevonden op basis van overeenkomsten als bedoeld in artikel 1.52 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) en hij niet heeft aangetoond dat hij de kosten van kinderopvang heeft betaald. Daarnaast kan, volgens de dienst, zonder een overzicht van de door [appellant] en zijn partner gewerkte uren in 2012 en 2013, het recht op kinderopvangtoeslag over die jaren niet worden vastgesteld. Artikel 21 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) stond evenwel aan de herziening van de bij de besluiten van 11 september 2015 definitief berekende kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 in de weg, zodat bij de besluiten van 18 maart 2016 ten onrechte de kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 opnieuw is berekend en vastgesteld op nihil. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] daarom recht op kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 ter hoogte van de bij de bij besluiten van 11 september 2015 toegekende kinderopvangtoeslag. Bij besluiten van 9 september 2016 heeft de dienst, ter uitvoering van hiervan, de kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 opnieuw berekend op respectievelijk € 6.586,00 en € 6.159,00.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht geen aanleiding heeft gezien voor het standpunt dat de kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 moet worden berekend op een hoger bedrag dan de in de besluiten van 9 september 2016 alsnog toegekende kinderopvangtoeslag.
Hoger beroep
4. De bij besluiten van 9 september 2016 alsnog toegekende kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013, heeft, gelet op de besluiten van 11 september 2015, betrekking op de kosten van kinderopvang van [kind 2]. Ter zitting heeft [appellant] bevestigd dat hij als zodanig niet opkomt tegen de hoogte daarvan en dat derhalve uitsluitend nog de kosten voor kinderopvang van [kind 1] in geschil zijn.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet in aanmerking komt voor een kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 voor de kosten van [kind 1]. Hij voert daartoe aan dat de door hem overgelegde overeenkomsten voldoen. Daarnaast voert hij aan dat de facturen voor kinderopvang in 2012 per abuis niet in de incasso zijn opgenomen en dus ook niet in de omzet van het kinderdagverblijf zijn meegenomen, waardoor de omzet in 2012 te laag is geweest. De accountant heeft aangegeven hiervoor een correctie in te dienen bij de inspecteur van de Belastingdienst. Tot slot voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zonder een overzicht niet kan worden vastgesteld hoeveel uren arbeid hij en zijn partner hebben verricht.
Het toeslagjaar 2012
5.1. Artikel 1.7, van de Wkkp luidt:
"1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
(…)."
Artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt:
"1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
(…)."
5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen moet degene die kinderopvangtoeslag ontvangt kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten, en bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519). 5.3. Uit de door [appellant] overgelegde jaaroverzicht over 2012 blijkt dat de kosten van kinderopvang van [kind 1] in totaal € 7.626,84 hebben bedragen. Uit de door [appellant] overgelegde stukken blijkt niet dat hij deze kosten heeft betaald.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:827), brengen de achtergrond van de regeling voor het toekennen van kinderopvangtoeslag en het verstrekken van voorschotten daarvoor mee dat alle verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna dienen te worden voldaan. Ook in het belang van controle op een juiste besteding van overheidsgelden moet de Belastingdienst/Toeslagen betrekkelijk kort na afloop van het kalenderjaar aan de hand van de verstrekte gegevens over de tussen partijen gemaakte afspraken kunnen vaststellen of voor dat jaar aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag en wat in dat geval de hoogte van de tegemoetkoming is. Dat zijn accountant, zoals [appellant] heeft aangevoerd, een wijziging van de omzetbelasting van het kindercentrum over 2012 zal gaan indienen bij de inspecteur van de Belastingdienst ten einde alsnog het restant van de kosten te voldoen, is, wat daar verder van zij, te laat om nog in aanmerking te worden genomen voor het berekeningsjaar 2012. 5.4. Nu [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alle kosten van kinderopvang in 2012 van [kind 1] tijdig en volledig heeft betaald, heeft hij reeds hierom geen recht op een kinderopvangtoeslag over dat jaar.
Het toeslagjaar 2013
-overeenkomsten
5.5. Artikel 1.52, eerste lid, van de Wkkp luidt:
"Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van […] een gastouderbureau en de ouder."
Artikel 11, tweede lid, aanhef onder g, van de Regeling Wkkp luidt:
"De administratie van een kindercentrum bevat tevens de volgende gegevens:
c. afschriften van alle met ouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de soort kinderopvang waarop de overeenkomst betrekking heeft, de voor die kinderopvang te betalen prijs per uur, naam, geboortedatum en adres van het kind, het aantal uren kinderopvang per jaar en de duur van de overeenkomst."
5.6. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1985), terecht overwogen dat geen aanspraak op een voorschot kinderopvangtoeslag bestaat, indien geen overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp de basis voor de opvang vormt. Degene die aanspraak op de toeslag maakt, dient aan de hand van een akte van de overeenkomst met de houder van een kindercentrum aan te tonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt. 5.7. [appellant] heeft, naar aanleiding van een verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen om informatie, een overeenkomst overgelegd. Deze overeenkomst kan niet als een overeenkomst in de zin van artikel 1.52 van de Wkkp worden aangemerkt, omdat deze niet is ondertekend.
In bezwaar heeft [appellant] nog een overeenkomst bij de Belastingdienst/Toeslagen ingediend. Deze overeenkomst is evenwel ondertekend na afloop van het jaar 2013 en kan reeds daarom niet worden aangemerkt als een overeenkomst in de zin van artikel 1.52, van de Wkkp, die de basis is geweest voor kinderopvang in het jaar 2013.
[appellant] heeft in beroep een overeenkomst bij de rechtbank overgelegd. Deze overeenkomst bevat weliswaar alle gegevens als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder g, van de Regeling en de datum van ondertekening is gelegen vóór 1 januari 2012, maar op deze overeenkomst is het door de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) aan de vennootschap onder firma toegekende nummer vermeld. Deze vennootschap is echter eerst op 4 januari 2016 in het handelsregister van de KvK ingeschreven. Gelet hierop is het aannemelijk dat deze overeenkomst eerst na die datum tot stand is gekomen, waardoor deze is gesloten na het opvangjaar 2013. De door [appellant] gegeven verklaring voor de vermelding van dit KvK-nummer heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht niet aannemelijk geacht. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat deze overeenkomst niet kan worden aangemerkt als een overeenkomst in de zin van artikel 1.52, van de Wkkp, die de basis is geweest voor kinderopvang in het jaar 2013.
[appellant] heeft in hoger beroep evenwel nog een overeenkomst voor de opvang van [kind 1] overgelegd. Deze overeenkomst bevat alle gegevens als bedoeld in artikel 11, tweede lid, onder g, van de Regeling. Op deze overeenkomst staat het kvk-nummer, dat was toegekend aan de eenmanszaak, vermeld. Daarnaast is deze overeenkomst ondertekend voorafgaand aan de opvang in 2013. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] met deze overeenkomst wel aangetoond dat de opvang heeft plaatsgevonden krachtens een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp.
-conclusie over de overeenkomsten
5.8. De conclusie is dat de opvang van [kind 1] in 2013 heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52 van de Wkkp.
-kosten
5.9. Uit de door [appellant] overgelegde jaaroverzicht en facturen over 2013 blijkt dat de kosten van kinderopvang van [kind 1] in totaal € 7.231,80 hebben bedragen.
[appellant] heeft bij de Belastingdienst/Toeslagen voor de kosten van [kind 1] een afdruk van een "grootboek kaart privé-onttrekkingen" van het kindercentrum ingediend, waarop staat vermeld dat er maandelijks een bedrag van € 619,59 is onttrokken voor "kinderopvang, eigen kinderen", in totaal voor een bedrag van € 7.435,08. Dit bedrag is hoger dan het totaalbedrag van de facturen en jaaroverzicht voor de kosten van [kind 1]. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting bevestigd deze afdruk als betalingsbewijs te accepteren. Nu de privé-onttrekkingen, gelet op de overige ingediende betaalbewijzen, alleen betrekking kunnen hebben op de kosten van [kind 1] en niet op die van [kind 2], is de Afdeling van oordeel dat [appellant] met de afdruk heeft aangetoond dat hij ook de kosten van [kind 1] in 2013 volledig heeft betaald.
-conclusie over de kosten
5.10. [appellant] heeft aangetoond dat hij de kosten van de opvang van [kind 1] in 2013 volledig en tijdig heeft betaald.
-het verricht hebben van arbeid
5.11. In artikel 1.7, derde lid, van de Wkkp is bepaald dat het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd in redelijke verhouding moet staan tot het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten. Deze verhouding is neergelegd in artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag. Dit betekent dat [appellant] dient aan te tonen hoeveel uren hij in zijn eigen onderneming heeft gewerkt en hoeveel uren de partner van [appellant] in het kindercentrum heeft gewerkt.
5.12. Ter zitting bij de Afdeling heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat de dienst het thans aannemelijk acht dat de partner van [appellant] aan de regels van de urenkoppeling heeft voldaan. De dienst acht het evenwel met de ingediende gegevens niet aannemelijk gemaakt dat ook [appellant] aan de regels van de urenkoppeling heeft voldaan.
5.13. Onder verwijzing naar eerdergenoemde uitspraak van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3264, overweegt de Afdeling dat het niet onredelijk is dat de Belastingdienst/Toeslagen van diegene die aanspraak maakt op een kinderopvangtoeslag, met andere objectieve en verifieerbare gegevens, zoals jaarstukken of een verklaring van een onafhankelijke accountant, aantoont dat en hoeveel uren arbeid hij heeft verricht. De rechtbank heeft terecht de door [appellant] in bezwaar en beroep overgelegde gegevens, waaronder een afdruk van zijn digitale agenda, onvoldoende bevonden, nu deze niet als objectieve en verifieerbare gegevens zijn aan te merken. Ook de door [appellant] in hoger beroep overgelegde werkbeschrijving kan niet als zodanig worden aangemerkt. 5.14. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] na de zitting alsnog gegevens in de hiervoor bedoelde zin bij de Afdeling ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen heeft vervolgens te kennen gegeven dat de dienst hiermee aangetoond acht dat [appellant] aan de regels van de urenkoppeling heeft voldaan.
-conclusie over het verricht hebben van arbeid
5.15. De conclusie is dat [appellant] heeft aangetoond dat en hoeveel uren arbeid hij en zijn partner hebben verricht.
Eindconclusie
5.16. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 terecht op nihil vastgesteld.
Het betoog faalt in zoverre.
5.17. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag voor de het jaar 2013 ten onrechte op nihil vastgesteld.
Het betoog slaagt in zoverre.
Eindoordeel
6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd, voor zover die uitspraak betrekking heeft op het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 juli 2016, dat ziet op het jaar 2013, voor zover voor de kosten van [kind 1] geen kinderopvangtoeslag is toegekend. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen dat besluit alsnog in zoverre gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij de hoogte van de kinderopvangtoeslag voor de kosten van [kind 1] over 2013 wordt bepaald. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
7. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2017 in zaak nr. 16/1468, 17/672 en 17/673, voor zover de uitspraak betrekking heeft op het beroep van [appellant] tegen het besluit van 27 juli 2016, dat ziet op het jaar 2013, voor zover voor de kosten van [kind 1] geen kinderopvangtoeslag is toegekend;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 27 juli 2017, dat ziet op het jaar 2013;
V. draagt de Belastingdienst/Toeslagen op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
VI. bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Verheij w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2018
680.