201308743/1/A4.
Datum uitspraak: 4 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2013 in zaak nr. 12/6113 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij drie onderscheiden besluiten van 15 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] over 2008 toegekende kinderopvangtoeslag en de over 2009 en 2010 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien op nihil vastgesteld.
Bij besluit van 6 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen dat besluit, voor zover het betrekking heeft op de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2009 en 2010, ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (vanaf 1 augustus 2010: artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid (vanaf 1 augustus 2010: artikel 1.5, eerste lid) heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 (vanaf 1 augustus 2010: artikel 1.52) geschiedt opvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir verleent de Belastingdienst/Toeslagen de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vijfde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (vanaf 1 augustus 2010: Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; hierna: Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan op zijn beroep, voor zover gericht tegen de over 2008 toegekende kinderopvangtoeslag, en heeft nagelaten de Belastingdienst/Toeslagen in de bij hem opgekomen proceskosten te veroordelen. Daartoe wijst hij op zijn brief van 23 juli 2013 waarin hij de rechtbank meedeelt zijn beroep, voor zover gericht tegen de over 2008 toegekende kinderopvangtoeslag, behoudens het verzoek om vergoeding van de proceskosten, in te trekken.
2.1. Gelet op de brief van [appellant] van 23 juli 2013 heeft de rechtbank terecht niet beslist op het beroep, voor zover dat betrekking had op de over 2008 toegekende kinderopvangtoeslag. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de Belastingdienst/Toeslagen in de bij [appellant] opgekomen proceskosten te veroordelen. Aangezien de Belastingdienst/Toeslagen, zoals de rechtbank uitdrukkelijk heeft overwogen, ter zitting heeft toegezegd over te gaan tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, kon de rechtbank een veroordeling daartoe achterwege laten.
Het betoog faalt.
3. Aan het besluit van 6 november 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, voor zover thans nog van belang, ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de opvang door tussenkomst van gastouderbureau Bebegim in 2009 en 2010 op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden.
4. [appellant] betoogt, onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2013 in zaak nr. 12/5204 (ECLI:NL:RBROT:2013:5353; www.rechtspraak.nl), dat de rechtbank heeft miskend dat niet is vereist dat de overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling vermelde gegevens bevat, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat de door hem overgelegde overeenkomst tussen hem en het gastouderbureau niet die gegevens bevat. 4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201102492/1/H2), bestaat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag, indien geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge deze bepaling, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een akte van de overeenkomst met de houder van een gastouderbureau aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.
Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 januari 2014 in zaak nr. 201308683/1/A2), dient de overeenkomst, bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Wko, in elk geval de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, te bevatten. Derhalve is, anders dan [appellant] onder verwijzing naar de door hem aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam betoogt, vereist dat de overeenkomst die gegevens bevat. In de door hem overgelegde overeenkomst tussen hem en het gastouderbureau ontbreken de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar en de duur van de overeenkomst. Deze overeenkomst voldoet daarmee niet aan de in artikel 52 van de Wko, gelezen in verbinding met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, gestelde eisen. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] over 2009 en 2010 geen aanspraak heeft op voorschot kinderopvangtoeslag.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen de overeenkomst ten onrechte niet in een eerder stadium heeft opgevraagd, zodat zij in een eerder stadium kon constateren dat de overeenkomst niet aan de vereisten voldeed en het voorschot kon intrekken, teneinde de financiële consequenties voor hem te beperken. Nu de Belastingdienst/Toeslagen dit heeft nagelaten, dient dit voor haar risico te komen, aldus [appellant].
5.1. Gelet op artikel 16, eerste en vijfde lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot kinderopvangtoeslag herzien, indien na de verlening blijkt dat dit voorschot tot een hoger of lager bedrag is toegekend dan waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld. [appellant] diende er rekening mee te houden dat controle achteraf tot wijziging of intrekking van het voorschot kon leiden.
Het betoog faalt.
6. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat hij ten onrechte niet is gehoord op het door hem gemaakte bezwaar, heeft de rechtbank terecht overwogen dat ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen mag worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Nu de door [appellant] overgelegde overeenkomst niet aan de in artikel 52 van de Wko, gelezen in verbinding met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling, gestelde eisen voldeed, was er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat [appellant] over 2009 en 2010 geen aanspraak heeft op voorschot kinderopvangtoeslag. Gelet daarop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen van [appellant] mocht afzien.
Het betoog faalt.
7. [appellant] heeft eerst in hoger beroep betoogd dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door slechts de voorschotten te herzien van vraagouders die gebruik hebben gemaakt van een gastouderbureau dat is onderzocht door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom dit betoog niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
8. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen kosten van kinderopvang heeft gehad, behoeft geen bespreking, aangezien hij geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, reeds omdat de opvang niet op basis van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden.
9. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op zijn verzoek om de Belastingdienst/Toeslagen te veroordelen in de proceskosten die bij hem zijn opgekomen in verband met de behandeling van zijn beroep, voor zover dat betrekking heeft op de over 2009 en 2010 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag, overweegt de Afdeling dat de rechtbank, nu zij het beroep ongegrond heeft verklaard, terecht geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling.
Het betoog faalt.
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Schoppers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2014
457-687.