ECLI:NL:RVS:2018:1895
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
Op 5 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 maart 2018 een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 25 april 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel het verzoek was ingediend, niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zou blijven. De staatssecretaris had echter geen zwaarwegend belang aangevoerd voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien zijn enige argument was dat hij geen dwangsom verschuldigd zou zijn tijdens de behandeling van het hoger beroep. Dit werd door de voorzieningenrechter niet als voldoende belang gezien om een voorlopige voorziening te treffen.
Daarom werd het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 juni 2018.