ECLI:NL:RVS:2018:1677

Raad van State

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
201705653/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing kinderopvangtoeslag herziening 2010

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank de afwijzing van de Belastingdienst/Toeslagen om de kinderopvangtoeslag over 2010 te herzien, heeft bevestigd. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder op 22 januari 2015 het verzoek van [appellante] om herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht had op kinderopvangtoeslag over 2010, omdat zij niet had aangetoond dat de kosten voor de gastouderopvang daadwerkelijk waren betaald. De rechtbank vernietigde wel het besluit van 16 juli 2015 met betrekking tot de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2010, maar handhaafde de rechtsgevolgen van dat besluit.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 april 2018 trok [appellante] haar hoger beroep met betrekking tot het toeslagjaar 2011 in, waardoor het geschil zich enkel richtte op het toeslagjaar 2010. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat [appellante] niet kon aantonen dat zij de volledige kosten voor de kinderopvang had betaald. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 15/4729, met betrekking tot de herziening van de kinderopvangtoeslag over 2010, niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van daadwerkelijk betaalde kosten voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag en de verplichtingen van de vraagouder in dit proces. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de verantwoordelijkheid om de aanvragen te beoordelen op basis van de overgelegde bewijsstukken, en de rechtbank heeft de eerdere besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen in stand gelaten.

Uitspraak

201705653/1/A2.
Datum uitspraak: 23 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2017 in zaken nrs. 15/4728 en 15/4729 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellante] om herziening van de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2010 en 2011 afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 10 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2010 en 2011 definitief vastgesteld op nihil.
Bij afzonderlijke besluiten van 16 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] tegen de besluiten van 22 januari 2015 en 10 februari 2015 gemaakte bezwaren kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep tegen het besluit van 16 juli 2015 met betrekking tot het afgewezen herzieningsverzoek (in zaak nr. 15/4729) ongegrond verklaard en het door haar ingestelde beroep tegen het besluit van gelijke datum met betrekking tot de definitieve vaststelling (in zaak nr. 15/4728) gegrond verklaard. De rechtbank heeft laatstgenoemd besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. N. Köse-Albayrak, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Toeslagjaar 2011
1.    Op de zitting in hoger beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat hij alsnog kinderopvangtoeslag zal toekennen over 2011. Naar aanleiding daarvan heeft [appellante] het hoger beroep met betrekking tot het jaar 2011 op de zitting ingetrokken. Dit betekent dat het geschil in hoger beroep alleen betrekking heeft op het toeslagjaar 2010.
Voorgeschiedenis
2.    [appellante] heeft gebruik gemaakt van gastouderopvang via [gastouderbureau], waarvoor zij voorschotten kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. De voorschotten zijn bij besluit van 11 september 2012, gehandhaafd bij besluit van 29 oktober 2012, vastgesteld op nihil, omdat [appellante] niet heeft aangetoond dat de gastouderopvang op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wet op de kinderopvang (hierna: de Wko) heeft plaatsgevonden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de akte van de overeenkomst die [appellante] heeft overgelegd niet de gegevens, vermeld in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling), bevat.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 12 september 2013, voor zover hier van belang, overwogen dat zij de uitleg die de Belastingdienst/Toeslagen aan voormelde bepalingen heeft gegeven niet juist acht. Zij heeft het besluit van 29 oktober 2012 vernietigd en bepaald dat opnieuw op het bezwaar over het toeslagjaar 2010 moet worden beslist.
Bij uitspraak van 16 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2654), voor zover hier van belang, heeft de Afdeling het hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen hiertegen gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank over 2010 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 29 oktober 2012 in zoverre in stand blijven.
Definitieve vaststelling
3.    Bij het besluit van 10 februari 2015, gehandhaafd bij besluit van 16 juli 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2010 definitief berekend en op nihil vastgesteld.     De rechtbank heeft het besluit van 16 juli 2015 wegens een motiveringsgebrek vernietigd. Zij heeft, onder verwijzing naar de tussen partijen gewezen uitspraak van de Afdeling van 16 juli 2014, de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten omdat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2010, nu de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur ontbreekt in de overeenkomst.
Hoger beroep over de definitieve vaststelling
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 16 juli 2015 in stand heeft gelaten. Volgens [appellante] heeft de rechtbank haar ten onrechte aangerekend dat de voor de opvang te betalen prijs per uur ontbreekt in de overeenkomst, nu artikel 11 van de Regeling uitsluitend verplichtingen oplegt aan het gastouderbureau en niet aan de vraagouder. [appellante] legt in hoger beroep alsnog een nadere overeenkomst over, waarin wel een uurtarief is opgenomen.
Beoordeling
4.1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.2.    Gelet op artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, moet [appellante]  kunnen aantonen dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraken van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114, en van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat zij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. In de uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1610) heeft de Afdeling voorts in haar overwegingen betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen alleen bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van kinderopvang en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan uitgaat dat is aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan. De Afdeling heeft overwogen dat het percentage van aantoonbaar betaalde kosten van kinderopvang moet worden gerelateerd aan dat deel van de kosten van kinderopvang dat voor rekening komt van de vraagouder.
4.3.    Het voorgaande betekent dat het aan [appellante], als degene die aanspraak wil maken op kinderopvangtoeslag, is om aan te tonen dat zij de gestelde kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
Uit het jaaroverzicht over 2010 van [gastouderbureau] volgt dat de kosten van kinderopvang in totaal € 12.833,10 bedroegen. Uit het door [appellante] overgelegde mutatie-overzicht van [gastouderbureau] volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen in totaal € 10.903,00 aan voorschotten heeft overgemaakt, [appellante] aan het gastouderbureau € 1.047,62 heeft betaald en van het gastouderbureau € 657,00 heeft teruggekregen. Dit betekent dat [appellante] een bedrag van € 1.539,48 onbetaald heeft gelaten. Dit is geen afrondingsverschil als hiervoor bedoeld. Reeds daarom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2010 en heeft de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 16 juli 2015, voor zover het betrekking heeft op de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2010, in stand gelaten. Het betoog van [appellante] over de overeenkomst treft dus geen doel.
Conclusie
5.    Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 15/4728, voor zover het betrekking heeft op 2010, is ongegrond.
Het betoog faalt.
Herziening van het voorschot over 2010
6.    [appellante] heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 1 oktober 2014 verzocht haar recht op kinderopvangtoeslag over 2010 op grond van artikel 21a van de Awir te herzien. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de afwijzing hiervan, gehandhaafd bij besluit van 16 juli 2015, ten grondslag gelegd dat nog geen definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over 2010 heeft plaatsgevonden, zodat een herziening op grond van die bepaling niet mogelijk is.
De rechtbank heeft dit standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen onderschreven en het beroep van [appellante] hiertegen ongegrond verklaard.
Hoger beroep over de verzochte herziening
7.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de schending door de Belastingdienst/Toeslagen van de beslistermijn van artikel 19 van de Awir met zich brengt dat ten tijde van de indiening van het herzieningsverzoek van rechtswege sprake was van een definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag, zodat zij een beroep kon doen op artikel 21a van de Awir. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen van het horen in bezwaar heeft mogen afzien.
7.1.    Omdat de nihilstelling van de kinderopvangtoeslag over 2010 bij het besluit van 16 juli 2015 is gehandhaafd en de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van dat besluit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in stand heeft gelaten, kan [appellante] nu niet meer bereiken dat het voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 wordt herzien. [appellante] heeft dus geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze betrekking heeft op het herzieningsverzoek met betrekking tot 2010. Het hoger beroep dient daarom in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. De Afdeling komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van hetgeen [appellante] in zoverre heeft aangevoerd.
Conclusie
8.    Het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 15/4729, voor zover het betrekking heeft op de verzochte herziening van de kinderopvangtoeslag over 2010, is niet-ontvankelijk.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 15/4729, voor zover aangevallen, niet-ontvankelijk;
II.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank in zaak nr. 15/4728, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Borman    w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2018
615. Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn. (…)
Artikel 19
1. Indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, kent de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen 13 weken nadat de laatste in dit kader van belang zijnde aangifte inkomstenbelasting is ingediend, of, indien dat eerder is, binnen acht weken na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde aanslag. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt een aangifte inkomstenbelasting die is ingediend vóór 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar geacht te zijn ingediend op 1 april van het jaar volgend op het berekeningsjaar. (…)
Wet kinderopvang (Wko)
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
n. kinderopvangtoeslag: een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in de kosten van kinderopvang; (…)
Artikel 7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Wijziging van de Wko
Bij de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wko, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wko met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp) en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.