201802774/2/V2.
Datum uitspraak: 3 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 27 maart 2018 in zaak nrs. NL18.3187 en NL18.3188 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2018 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 27 maart 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daarnaast heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. van Haren, advocaat te Amsterdam, krachtens artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting en de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzieningenrechter doorgezonden.
Overwegingen
1. Bij de rechtbank is een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 14 februari 2017. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, bij uitsluiting bevoegd om dit verzoek in behandeling te nemen en staat tegen de feitelijke uitzetting geen bezwaar open. Het door de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar wordt aangemerkt als een aanvulling op het aan de voorzieningenrechter doorgezonden verzoek. 2. De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hem gedurende die periode opvang en verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden.
3. Gelet op wat is aangevoerd, komt het verzoek, in het licht van de uitspraak van 20 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3350, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking. 4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
w.g. Van der Wiel w.g. Wolff
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2018
238.