201802638/1/A2.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Kiesraad, optredend als centraal stembureau voor het houden van een referendum (hierna: de Kiesraad),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2018 heeft de Kiesraad de uitslag van het raadgevend referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Kiesraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2018, waar [appellant] en de Kiesraad, vertegenwoordigd door mr. W.A.E. Brüheim en mr. P.A. Kingma, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 27 juli 2017 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overeenkomstig artikel 6 van de Wet raadgevend referendum (hierna: Wrr), in overeenstemming met de minister van Algemene Zaken, besloten dat over de Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017; hierna: Wiv 2017) een referendum als bedoeld in artikel 4 van de Wrr kan worden gehouden. De Kiesraad heeft bij besluit van 31 augustus 2017 het inleidend verzoek tot het houden van dit referendum toegelaten. Bij besluit van 1 november 2017 heeft de Kiesraad het definitief verzoek tot het houden van dit referendum toegelaten. Het referendum heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018.
2. De Kiesraad heeft in een openbare zitting op 29 maart 2018 de uitslag van het raadgevend referendum over de Wiv 2017 vastgesteld.
Daarbij heeft de Kiesraad vastgesteld dat het totaal aantal stemmen voor de wet 3.122.628 bedraagt, het totaal aantal stemmen tegen de wet 3.317.496 bedraagt en het totaal aantal blanco stemmen 270.288 bedraagt. Daarmee bedraagt het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen 6.710.412. Omdat het totaal aantal kiesgerechtigden voor het referendum 13.064.932 bedraagt, heeft de Kiesraad het opkomstpercentage vastgesteld op afgerond 51,54.
De Kiesraad heeft verder vastgesteld dat van het aantal kiezers dat een geldige stem heeft uitgebracht, afgerond 46,53% voor de Wiv 2017 heeft gestemd en 49,44% tegen de Wiv 2017 heeft gestemd.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 9 november 2017; ECLI:NL:RVS:2017:3069) kan tegen een besluit op grond van de Wrr overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beroep worden ingesteld. Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat belanghebbenden tegen een besluit beroep kunnen instellen bij de bestuursrechter. Onder belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In de tekst van de Wrr noch in de geschiedenis van haar totstandkoming zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de wetgever heeft beoogd een van artikel 8:1 van de Awb afwijkende regeling te treffen, zoals bijvoorbeeld het geval is in artikel I 7, eerste lid, van de Kieswet, waarin is bepaald dat een belanghebbende en iedere kiezer beroep kunnen instellen. De artikelen 91 en 92 van de Wrr, die betrekking hebben op het beroep, bepalen welke afwijkingen van de Awb gelden. Deze afwijkingen betreffen niet de kring van degenen die beroep kunnen instellen. Verder heeft de wetgever in het advies van de Kiesraad van 24 mei 2016, waarin de Kiesraad heeft geadviseerd om ook in de Wrr te bepalen dat beroep kan worden ingesteld door ‘een belanghebbende en iedere kiezer’ (voor het referendum), geen aanleiding gezien om de Wrr te wijzigen. Dit betekent dat de Afdeling voor de ontvankelijkheid van het beroep moet beoordelen of [appellant] belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij belanghebbende is, omdat hij persoonlijk zijn stem in het referendum heeft uitgebracht en aan zijn, naar hij zelf stelt, blanco stem minder waarde wordt gehecht dan aan een voor- of tegenstem. Met het beroep komt hij voorts, in tegenstelling tot de appellanten in de eerdere uitspraken van de Afdeling met betrekking tot de Wrr, op voor zijn eigen belang en niet voor het algemeen belang van de bescherming van de democratie. Zijn belang als kiezer is voldoende direct door de vaststelling van de uitslag van het referendum geraakt om zijn beroep ontvankelijk te verklaren, aldus [appellant].
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5936, en van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8937), blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:2 van de Awb (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 32 e.v.) dat met de woorden ‘wiens belang rechtstreeks is betrokken’ een zekere begrenzing wordt beoogd. Een persoon die wellicht enig belang heeft, doch zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet worden beschouwd als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. 6. [appellant] voldoet niet aan deze voorwaarde om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te worden aangemerkt. Bij het referendum over de Wiv 2017 hebben ruim 6,7 miljoen kiezers hun stem uitgebracht. [appellant] onderscheidt zich bij de uitoefening van zijn democratisch recht om zich in een referendum uit te laten over de Wiv 2017 niet van de andere kiezers bij dat referendum. Zijn belang is voorts niet voldoende rechtstreeks geraakt door het besluit van de Kiesraad van 29 maart 2018 waarbij de uitslag is vastgesteld. Nu voorts in de Wrr, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet uitdrukkelijk is bepaald dat iedere kiezer beroepsgerechtigd is, zoals in de Kieswet voor een enkel besluit wel is gedaan, behoort hij niet tot de kring van degenen die beroep kunnen instellen.
Het beroep van [appellant] dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit betekent dat de Afdeling niet toekomt aan de beoordeling van de door [appellant] aangevoerde beroepsgronden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Rijsdijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
705.