201802734/1/A2.
Datum uitspraak: 25 april 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Kiesraad, optredend als centraal stembureau voor het houden van een referendum (hierna: de Kiesraad),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2018 heeft de Kiesraad de uitslag van het raadgevend referendum over de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Kiesraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2018, waar [appellant] en de Kiesraad, vertegenwoordigd door mr. P.A. Kingma en mr. W.A.E. Brüheim, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 27 juli 2017 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overeenkomstig artikel 6 van de Wet raadgevend referendum (hierna: Wrr), in overeenstemming met de minister van Algemene Zaken, besloten dat over de Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017; hierna: Wiv 2017) een referendum als bedoeld in artikel 4 van de Wrr kan worden gehouden. De Kiesraad heeft bij besluit van 31 augustus 2017 het inleidend verzoek tot het houden van dit referendum toegelaten. Bij besluit van 1 november 2017 heeft de Kiesraad het definitief verzoek tot het houden van dit referendum toegelaten. Het referendum heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018.
2. De Kiesraad heeft in een openbare zitting op 29 maart 2018 de uitslag van het raadgevend referendum over de Wiv 2017 vastgesteld.
Daarbij heeft de Kiesraad vastgesteld dat het totaal aantal stemmen voor de wet 3.122.628 bedraagt, het totaal aantal stemmen tegen de wet 3.317.496 bedraagt en het totaal aantal blanco stemmen 270.288 bedraagt. Daarmee bedraagt het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen 6.710.412. Omdat het totaal aantal kiesgerechtigden voor het referendum 13.064.932 bedraagt, heeft de Kiesraad het opkomstpercentage vastgesteld op afgerond 51,54.
De Kiesraad heeft verder vastgesteld dat van het aantal kiezers dat een geldige stem heeft uitgebracht, afgerond 46,53% voor de Wiv 2017 heeft gestemd en 49,44% tegen de Wiv 2017 heeft gestemd.
3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 9 november 2017; ECLI:NL:RVS:2017:3069) kan tegen een besluit op grond van de Wrr overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beroep worden ingesteld. Artikel 8:1 van de Awb bepaalt dat belanghebbenden tegen een besluit beroep kunnen instellen bij de bestuursrechter. Onder belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In de tekst van de Wrr noch in de geschiedenis van haar totstandkoming zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de wetgever heeft beoogd voor de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een besluit dat is genomen op grond van deze wet, een van artikel 8:1 van de Awb afwijkende regeling te treffen, zoals bijvoorbeeld het geval is in artikel I 7, eerste lid, van de Kieswet, waarin is bepaald dat een belanghebbende en iedere kiezer beroep kan instellen. De artikelen 91 en 92 van de Wrr, die betrekking hebben op het beroep, bepalen welke afwijkingen van de Awb gelden. Deze afwijkingen betreffen niet de kring van degenen die beroep kunnen instellen. Daarnaast heeft de wetgever in het advies van de Kiesraad van 24 mei 2016, waarin de Kiesraad heeft geadviseerd voor wat betreft de beroepsmogelijkheden die de Wrr kent te bepalen dat beroep kan worden ingesteld door ‘een belanghebbende en iedere kiezer’ (voor het referendum), geen aanleiding gezien om de Wrr te wijzigen. Dit betekent dat de Afdeling moet beoordelen of [appellant] belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt en zijn beroep ontvankelijk is. Daartoe voert hij aan dat de eerdere uitspraken van de Afdeling over de Wrr betrekking hadden op besluiten over verzoeken tot het houden van een referendum; zijn beroep daarentegen heeft betrekking op een besluit over het vaststellen van de uitslag ervan. Hij heeft een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang, omdat hij als kiesgerechtigde ook daadwerkelijk zijn stem heeft uitgebracht. Daarmee heeft hij persoonlijk meegewerkt aan een bestuurlijk proces waaraan rechtsgevolgen is verbonden. Hij heeft er persoonlijk belang bij dat de uitslag op een correcte wijze wordt vastgesteld. Een criterium ‘dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen’ mag bij een besluit over de vaststelling van een referendumuitslag niet worden ingelezen in de begripsomschrijving ‘wiens belang rechtstreeks is betrokken’ van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het belang dat een kiezer heeft bij de correcte vaststelling van de uitslag is niet minder rechtstreeks geraakt als dat belang door miljoenen anderen wordt gedeeld.
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5936, en van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8937), blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:2 van de Awb (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 32 e.v.) dat met de woorden ‘wiens belang rechtstreeks is betrokken’ een zekere begrenzing wordt beoogd. Een persoon die wellicht enig belang heeft, doch zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet worden beschouwd als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. 6. Toepassing van voormelde criteria leidt tot het oordeel dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij zich niet onderscheidt van grote aantallen anderen. Bij het referendum over de Wiv 2017 hebben ruim 6,7 miljoen kiezers hun stem uitgebracht. [appellant] onderscheidt zich niet van welke andere kiezer bij dat referendum dan ook. Zijn belang is niet rechtstreeks betrokken bij het besluit van de Kiesraad van 29 maart 2018. De Afdeling volgt het standpunt van [appellant] niet, dat hij in zijn hoedanigheid van kiezer rechtstreeks belang heeft bij de correcte vaststelling van de uitslag en daarom belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De wetgever heeft ervoor gekozen om het belanghebbendebegrip uit de Awb op de Wrr van toepassing te laten zijn en niet aanvullend te bepalen dat iedere kiezer beroepsgerechtigd is zoals dat in de Kieswet voor een enkel besluit uitdrukkelijk wel is gedaan. [appellant] behoort niet tot de kring van degenen die beroep kunnen instellen.
Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit betekent dat de Afdeling niet toekomt aan de beoordeling van de door [appellant] tegen het besluit aangevoerde beroepsgronden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Rijsdijk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018
705.