201700918/1/A3.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 december 2016 in zaak nr. 16/2129 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2008 heeft het college aan het object dat staat op het perceel, destijds plaatselijk bekend [locatie A] te Apeldoorn, met kadastraal nummer […], een nieuwe nummering toegekend in verband met de splitsing van dit object in twee objecten.
Bij besluit van 23 februari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2017, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op het perceel met kadastraal nummer […] is op de begane grond een apotheek gevestigd en op de eerste verdieping een gezondheidscentrum. Bij besluit van 9 juli 2008 heeft het college huisnummer 2 aan de apotheek toegekend en huisnummer 3 aan het gezondheidscentrum.
[appellant] is eigenaar van het naastgelegen perceel met kadastraal nummer […] aan de [straat] te Apeldoorn. Op dat perceel staat een pand waarin zijn huisartsenpraktijk was gevestigd. [appellant] beschikt over een bouwvergunning voor een nog te realiseren dienstwoning op het perceel.
[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 juli 2008. De vraag die voorligt is of dat bezwaar tijdig is ingediend.
Hogerberoepsgronden
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Het besluit van 9 juli 2008 betreft een op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht besluit. Zulk een besluit dient op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden bekend gemaakt door toezending aan de aanvrager. Deze toezending vormt de bekendmaking die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepalend is voor de aanvang van de bezwaartermijn. Voor de bekendmaking van dit besluit was, anders dan [appellant] betoogt, niet vereist dit aan derden als [appellant] te verzenden. [appellant] is niet de aanvrager van dit besluit en hij behoort evenmin tot de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bedoelde belanghebbenden. Het besluit is niet tot hem gericht. Dit zou anders zijn indien eerder aan [appellant] het huisnummer 3 zou zijn toegekend. Daarvan is echter niet gebleken, zoals blijkt uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen onder 3 in haar uitspraak van heden in zaak no. ECLI:NL:RVS:2018:79. Dat [appellant] belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is bij het besluit van 9 juli 2008 en daartegen bezwaar kan maken, doet aan het vorenstaande niet af. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2634. Niet in geschil is dat [appellant] niet binnen de bezwaartermijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 9 juli 2008. Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan een niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven, indien redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat [appellant] niet in verzuim is geweest. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat hij niet op de hoogte was van het besluit. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 13 juli 2005, (ECLI:NL:RVS:2005:AT9275), dient een belanghebbende, niet zijnde de aanvrager, die van het nemen van een besluit waarvan geen publicatie in een huis-aan-huisblad heeft plaatsgevonden, niet schriftelijk op de hoogte is gesteld, binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt, daartegen bezwaar te maken. 4. [appellant] heeft op 25 mei 2012 een e-mail ontvangen van een medewerker bouwzaken van de gemeente. In deze e-mail staat: "Na de verbouwing van de apotheek heeft een splitsing plaatsgevonden waardoor de apotheek [locatie A] en het gezondheidscentrum op de 1e verdieping [locatie B] heeft." [appellant] heeft op 26 mei 2012 als volgt op deze e-mail gereageerd: "[…] waarom heb ik in 2008 (??) zelfs helemaal niets van uw bizarre vernummerring vernomen? […] Wilt u mij een voor beroep vatbare beslissing zenden […]?"
De rechtbank heeft hier terecht uit afgeleid dat [appellant] in ieder geval op 25 mei 2012 van de vernummering op de hoogte was. Dat [appellant] het besluit op dat moment nog niet in zijn bezit had, doet hieraan niet af, omdat bepalend is op welk moment hij van het bestaan van het besluit op de hoogte was, niet het moment waarop hij dat besluit daadwerkelijk in zijn bezit had.
[appellant] had vanaf 26 mei 2012 twee weken de tijd om bezwaar te maken, al dan niet op nader aan te voeren gronden. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat zijn bezwaarschrift van 11 november 2015 te laat is ingediend.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
280-851.