201700917/1/A3.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 december 2016 in zaak nr. 16/1663 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Procesverloop
Bij besluit van 12 oktober 2015 heeft het college [appellant] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast uiterlijk binnen een week ieder ander huisnummer dan nummer 1 van het perceel [locatie A] te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 4 februari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2017, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] had naast de ingang van zijn voormalige huisartsenpraktijk, aan de binnenzijde van het raam, een papier bevestigd waarop in Romeinse cijfers de huisnummers I en III waren genoteerd. Aan de gevel, direct naast de brievenbus, is huisnummer 1 door middel van een Arabisch cijfer aangebracht. Het college stelt dat [appellant] slechts bevoegd is huisnummer 1 te gebruiken, omdat huisnummer 3 op 9 juli 2008 aan het naastgelegen gezondheidscentrum is toegewezen. Het college heeft [appellant] gesommeerd huisnummer 3, dan wel huisnummer III, de Romeinse variant, niet meer te gebruiken. [appellant] liet het papier hangen, waarop het college een last onder dwangsom heeft opgelegd.
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij een overtreding heeft begaan. Hiertoe voert hij aan dat aan hem ten tijde van de bouw van zijn huisartsenpraktijk zowel huisnummer 1 als huisnummer 3 zijn toegewezen en dat die toewijzing nooit is ingetrokken. Uit twee aanslagbiljetten van gemeentelijke onroerend-goedbelastingen van 1983 en 1984 blijkt dat hij voor zowel huisnummer 1 als huisnummer 3 is aangeslagen. Kijkend naar de huisnummers van de andere panden aan de [straat] ligt huisnummer 3 voor de voormalige huisartsenpraktijk het meest voor de hand, aldus [appellant]. Huisnummer 1 is volgens hem gereserveerd voor zijn nog te realiseren dienstwoning.
Ook betoogt hij dat het niet gaat om een aan het pand bevestigd huisnummer, maar om in het pand achter een raam geplaatste informatie. Hierbij heeft hij gebruik gemaakt van Romeinse cijfers, die niet vallen onder de definitie van "nummeraanduiding" in de Apv, aldus [appellant].
Oordeel van de Afdeling
3. Het college heeft een controlestaat van de hoofdafdeling bouw- en woningtoezicht van augustus 1981 overgelegd. Op deze controlestaat staat handgeschreven het adres "[locatie A]". Vanaf de bouw van de huisartsenpraktijk is deze nummeraanduiding ook steeds feitelijk gebruikt. Uit brieven van [appellant] aan het college blijkt dat [appellant] tot en met het jaar 2009 [locatie A] als correspondentieadres heeft gebruikt.
Voor het oordeel dat het de bedoeling was dat de huisartsenpraktijk nummeraanduiding [locatie B] zou krijgen, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien. De aanslagen van de gemeentelijke belastingen over 1983 en 1984, waarin zowel [locatie A] als [locatie B] is opgenomen, is hiertoe onvoldoende, omdat hiermee geen nummeraanduiding wordt toegekend. Op het aanslagbiljet van 1984 is bovendien te zien dat alleen huisnummer 1 is belast wegens feitelijk gebruik. Dit kan niet anders dan de huisartsenpraktijk zijn, nu de dienstwoning nog niet is gebouwd.
De rechtbank heeft hieruit terecht afgeleid dat [appellant] ten tijde van de bouw huisnummer 1 heeft toegewezen gekregen en niet huisnummer 3.
[appellant] is niet gerechtigd tot het voeren van nummeraanduiding [locatie B], temeer nu bij besluit van 9 juli 2008 nummeraanduiding [locatie B] aan het gezondheidscentrum is toegekend.
4. In artikel 5:38, aanhef en onder d, van de Apv is de definitie van "nummeraanduiding" opgenomen. Een nummeraanduiding is een "door het college als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject […] dat bestaat uit een of meer Arabische cijfers […]". Hieruit leidt de Afdeling af dat nummeraanduidingen alleen kunnen bestaan uit Arabische cijfers.
Artikel 5:40, tweede lid, van de Apv luidt: "Het college kent binnen het grondgebied van de gemeente nummers toe aan verblijfsobjecten […]." Hieruit leidt de Afdeling af dat alleen het college - uit Arabische cijfers bestaande - nummeraanduidingen kan toekennen.
In artikel 5:41, vierde lid, van de Apv is bepaald dat het een onbevoegde verboden is "aan een pand […] nummers toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen". Hieruit volgt dat het college kan optreden tegen het gebruik van nummeraanduidingen die niet bestaan uit Arabische cijfers en uit nummeraanduidingen die bestaan uit andere - Arabische - cijfers dan door het college toegekend.
Anders dan [appellant] aanvoert valt onder "aanbrengen" in artikel 5:41, vierde lid, van de Apv ook het bevestigen van een papier met daarop nummeraanduidingen aan de binnenkant van het raam, zoals [appellant] heeft gedaan, omdat die nummeraanduiding zichtbaar was.
5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 3 en 4 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] artikel 5:41, vierde lid, van de Apv heeft overtreden en het college bevoegd was met een last onder dwangsom op te treden.
6. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat hiervan geen sprake is.
6.1. Dat post voor [locatie A] "retour afzender" is gestuurd, omdat, zoals [appellant] veronderstelt, de postbode staande voor [locatie C] en [locatie B] daarna niet [locatie A] verwacht aan te treffen, levert geen bijzondere omstandigheid op, op grond waarvan dient te worden afgezien van handhavend optreden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de postbezorging juist is gebaat bij het op de juiste wijze aanbrengen van nummering en niet is gebaat bij twee panden waarop dezelfde nummeringaanduiding, [locatie B], is aangebracht. Ook heeft het college te kennen gegeven dat aan de dienstwoning, mocht deze in de toekomst gebouwd worden, een eigen nummeraanduiding toegekend zal worden, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de huidige toegekende nummeraanduidingen de verkoopbaarheid van het perceel van [appellant] niet in de weg staan. Dat het gezondheidscentrum, zoals [appellant] stelt, tussen 2008 en 2015 de nummeraanduiding [locatie B] niet heeft gebruikt, maakt niet dat het daarvan nu geen gebruik meer zou kunnen maken en levert geen bijzondere omstandigheden op, op grond waarvan dient te worden afgezien van handhavend optreden.
7. Met betrekking tot de stelling van [appellant] dat het college hem al geruime tijd tegenwerkt heeft de rechtbank terecht overwogen dat, wat daar ook van zij, dat buiten de omvang van dit geschil valt zodat daarover geen uitspraak kan worden gedaan.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
280-851.