201008902/1/H3.
Datum uitspraak: 27 april 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 augustus 2010 in zaak nr. 08/2756 in het geding tussen:
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans: de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie).
Bij besluit van 29 december 2006 heeft de minister aan de gemeente Zeist ontheffing verleend als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet van de verbodsbepalingen in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de baardvleermuis, boommarter, gewone grootoorvleermuis en de bosuil, alsmede van de verbodsbepalingen als bedoeld in de artikelen 9, 11 en 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het vangen, bemachtigen en met het oog daarop opsporen, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen en het vervoeren en onder zich hebben van de hazelworm.
Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 augustus 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 oktober 2010.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.C. Beemster-van den Belt, werkzaam bij het Ministerie van Econimische Zaken, Landbouw en Innovatie, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie de aanvrager.
2.2. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 augustus 2008 in stand dienen te blijven. De rechtbank heeft overwogen dat het belang van [appellant] rechtstreeks bij het besluit van 29 december 2006 is betrokken, zodat de minister [appellant] ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb heeft aangemerkt en om die reden eveneens ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant] betoogt dat de rechtbank evenwel ten onrechte heeft overwogen dat de minister hem om een andere reden niet-ontvankelijk had moeten verklaren, nu de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaarschrift is overschreden. [appellant] voert in dit kader aan dat het besluit van 29 december 2006 slechts bekend is gemaakt door verzending aan de gemeente Zeist en dat elke publicatie hiervan heeft ontbroken. Hij kreeg pas enkele dagen voor het verzenden van het bezwaarschrift kennis van voornoemd besluit en heeft vervolgens binnen een redelijke termijn bezwaar gemaakt, aldus [appellant].
2.2.1. De Afdeling overweegt allereerst dat het betoog van de minister dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt bij het besluit van 29 december 2006 faalt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat de woning van [appellant] in de onmiddellijke nabijheid van het gebied waarvoor de ontheffing is verleend staat en niet door de minister is weersproken dat [appellant] zicht heeft op het desbetreffende gebied.
2.2.2. Het besluit van 29 december 2006 betreft een op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht besluit. Zulk een besluit dient op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb te worden bekend gemaakt door toezending aan de aanvrager, waarbij deze toezending de bekendmaking vormt die ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepalend is voor de aanvang van de termijn. Voor de bekendmaking van dit besluit is niet vereist dit aan derden als [appellant] te verzenden, nu hij niet de aanvrager is van dit besluit en hij evenmin behoort tot de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bedoelde belanghebbenden. Het besluit is immers niet tot hem gericht. Dat [appellant] belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij het besluit van 29 december 2006 en daartegen bezwaar kan maken, doet aan het vorenstaande niet af. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2007 in zaak nr.
200605681/1.
2.2.3. De Afdeling overweegt voorts dat het aannemelijk is dat het besluit van 29 december 2006 dezelfde dag aan de gemeente Zeist is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8, eerste lid, van de Awb eindigde op 9 februari 2007. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat, nu het bezwaarschrift van [appellant] is gedateerd op 16 oktober 2007, [appellant] de voor het maken van bezwaar gestelde termijn niet in acht heeft genomen.
Voorts is niet gebleken dat in het onderhavige geval omstandigheden aanwezig zijn als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, op grond waarvan het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar moet worden geacht. Het betoog van [appellant] dat geen publicatie van het besluit van 29 december 2006 heeft plaatsgevonden faalt, nu de gemeente Zeist in de plaatselijke krant 'De Nieuwsbode' van 17 januari 2007 een bericht heeft laten plaatsen en [appellant] derhalve kennis had kunnen nemen van de publicatie van de verlening van de ontheffing. De omstandigheid dat [appellant] geen kennis heeft genomen van de publicatie in 'De Nieuwsbode' van het besluit van 29 december 2006 dient voor zijn eigen risico te blijven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk had dienen te verklaren, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Mouton w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011