ECLI:NL:RVS:2018:1089
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de vreemdeling, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 17 juli 2017 de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling was het hier niet mee eens en had tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 augustus 2017 hoger beroep ingesteld. In het kader van dit hoger beroep vroeg hij de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist, en om hem opnieuw opvang en verstrekkingen te bieden volgens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3350) en heeft geoordeeld dat het verzoek van de vreemdeling toewijsbaar was. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 501,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en is openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.