In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van eiser, een Iraanse nationaliteit houder, die eerder een asielaanvraag had ingediend die niet-ontvankelijk was verklaard. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser geen nieuwe elementen had aangevoerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. Eiser stelde dat hij in Nederland door leden van Nejat was bedreigd en dat zijn medische situatie in Griekenland, waar hij eerder internationale bescherming had gekregen, onhoudbaar was. Hij voerde aan dat hij Hiv-positief was en dat de gezondheidszorg in Griekenland niet toegankelijk was.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon baseren, wat inhoudt dat ervan uitgegaan kan worden dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen nakomt, inclusief het bieden van medische zorg. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat de Griekse autoriteiten hem niet konden of wilden helpen. De rechtbank concludeerde dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de niet-ontvankelijkheid van zijn aanvraag konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had gehandeld door de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedures en de noodzaak voor eisers om nieuwe, relevante informatie te verstrekken bij opvolgende aanvragen. De rechtbank wees erop dat indien eiser meent dat zijn rechten in Griekenland niet worden gerespecteerd, hij zich tot de Griekse autoriteiten moet wenden.