ECLI:NL:RVS:2004:AS4582

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200406460/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, A en B, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, die op 19 juli 2004 hun beroepen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ongegrond verklaarde. De minister had op 21 maart 2003 besloten om de aanvragen van appellanten af te wijzen. Deze besluiten zijn bij de Raad van State aangehecht. Appellanten hebben op 2 augustus 2004 hoger beroep ingesteld, wat later is aangevuld op 6 augustus 2004. De minister heeft gereageerd op 18 augustus 2004. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de aanvulling van het hoger beroep tijdig is ingediend en dat beide brieven als één hoger-beroepschrift moeten worden behandeld. De grieven van appellanten zijn niet voldoende om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, omdat zij geen vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is derhalve kennelijk ongegrond en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. R.W.L. Loeb als voorzitter en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 november 2004.

Uitspraak

200406460/1
Datum uitspraak: 22 november 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling A] en [de vreemdeling B],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 19 juli 2004 in het geding tussen:
appellanten
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1.    Procesverloop
Bij besluiten van 21 maart 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) aanvragen van appellanten om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juli 2004, verzonden op 23 juli 2004, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 augustus 2004, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 augustus 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 18 augustus 2004 heeft de minister een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.    Overwegingen
2.1.    In de op 6 augustus 2004 ontvangen brief hebben appellanten het met de op 2 augustus 2004 ontvangen brief ingestelde hoger beroep aangevuld. Nu deze aanvulling binnen de voor het instellen van hoger beroep gestelde termijn is ingediend, dienen de brieven tezamen te worden beschouwd en behandeld als één hoger-beroepschrift. Derhalve bestaat geen aanleiding om, zoals de minister betoogt, de op 6 augustus 2004 ontvangen brief als een hoger-beroepschrift in een nieuwe zaak aan te merken. De Afdeling komt hiermee terug op haar eerdere jurisprudentie terzake.
2.2.    Hetgeen in de grieven naar voren is gebracht, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2.3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Snijders
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2004
279