ECLI:NL:RVS:2017:902
Raad van State
- Hoger beroep
- C.J. Borman
- B.P.M. van Ravels
- E.J. Daalder
- Rechtspraak.nl
Sluiting horeca-inrichting wegens handel in softdrugs en intrekking vergunningen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de burgemeester van Den Haag tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De burgemeester had op 19 juni 2015 besloten tot sluiting van de horeca-inrichting [café] voor de duur van 12 maanden en tot intrekking van de exploitatievergunning, de Drank- en Horecavergunning en de aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten. Dit besluit volgde op een anonieme melding en een politieonderzoek naar de handel in verdovende middelen vanuit de horeca-inrichting, die werd geëxploiteerd door [wederpartij]. Tijdens het onderzoek zijn er aanwijzingen gevonden dat er in de horeca-inrichting hasj werd verkocht, hoewel er geen handelshoeveelheden zijn aangetroffen.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de burgemeester ten onrechte het besluit had genomen om de vergunningen in te trekken, omdat dit volgens het handhavingsbeleid pas bij een tweede overtreding zou moeten gebeuren. De burgemeester stelde echter dat de langdurige betrokkenheid van [wederpartij] bij de handel in softdrugs voldoende reden was om het vertrouwen in hem als exploitant te verliezen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de burgemeester gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting van de horeca-inrichting en intrekking van de vergunningen, gezien de ernst van de overtredingen en de impact op de openbare orde en het woon- en leefklimaat.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van horeca-exploitanten voor de handhaving van de orde in hun inrichting en de gevolgen van betrokkenheid bij de handel in drugs. De Afdeling heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank niet gevolgd en het beroep van [wederpartij] ongegrond verklaard.