In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een café-eigenaar en de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had eerder besloten om de sluitingstijd van het café met drie uur te verkorten en het café voor de duur van één maand te sluiten, vanwege herhaalde overtredingen van de sluitingstijden en geluidsoverlast. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de besluiten van de burgemeester zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid de sluitingstijden kon terugbrengen, gezien de geobjectiveerde overlast die door de politie was vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de burgemeester bevoegd was om de sluitingstijden te beperken op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Rotterdam 2012 en het beleid zoals vastgelegd in de Horecanota 2017-2021. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester niet alleen de eerdere waarschuwing in de exploitatievergunning mocht meewegen, maar ook de bestuurlijke rapportages van de politie die de overlast documenteerden. De rechtbank oordeelde dat de tijdelijke sluiting van het café gerechtvaardigd was in het belang van de openbare orde en het woon- of leefklimaat, en dat de burgemeester niet in strijd met zijn eigen beleid had gehandeld door deze maatregel op te leggen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de besluiten van de burgemeester in stand blijven.