ECLI:NL:RVS:2017:889

Raad van State

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
3 april 2017
Zaaknummer
201701582/1/V2 en 201701582/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening en op het hoger beroep van een vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 1 december 2015 was afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde het beroep van de vreemdeling op 1 februari 2017 ongegrond. Hiertegen heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers, advocaat te Ulft.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte het geconstateerde gebrek in de uitspraak niet heeft verholpen door de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank had moeten oordelen dat de staatssecretaris de vreemdeling had moeten vergoeden voor de gemaakte proceskosten, aangezien er een gebrek was geconstateerd in de toepassing van de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de staatssecretaris niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 1.980,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan op 31 maart 2017.

Uitspraak

201701582/1/V2 en 201701582/2/V2.
Datum uitspraak: 31 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 1 februari 2017 in zaak nr. 15/21280 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 februari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers, advocaat te Ulft, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht. Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd zonder daarbij de staatssecretaris te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
1.1.    De rechtbank heeft in beroep geconstateerd dat de staatssecretaris ten onrechte artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en e, van de Vw 2000 en niet artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 heeft toegepast. De rechtbank heeft aanleiding gezien om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, maar heeft afgezien van een proceskostenveroordeling. Nu er een gebrek is geconstateerd, had de rechtbank de staatssecretaris moeten veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.
De grief slaagt.
2.    Hetgeen overigens in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris tot vergoeding van de bij de vreemdeling met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
4.    Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 1 februari 2017 in zaak nr. 15/21280, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris tot vergoeding van de bij de vreemdeling met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen;
III.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV.    wijst het verzoek af;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Van Loon
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2017
284-837.