ECLI:NL:RVS:2017:644

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
201609659/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

Op 11 januari 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin vreemdelingen een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend. Dit verzoek volgde op de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 11 november 2016. De vreemdelingen, aangeduid als vreemdeling 1 en vreemdeling 2, hadden eerder beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 15 december 2016 hun beroepen ongegrond had verklaard. In het hoger beroep vroegen zij de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zouden worden uitgezet totdat er een beslissing op hun hoger beroep was genomen.

De voorzieningenrechter overwoog dat, gezien de aangevoerde argumenten, niet op voorhand aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zou blijven. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking kwam. De voorzieningenrechter bepaalde dat de vreemdelingen niet mochten worden uitgezet totdat op het hoger beroep was beslist. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdelingen hadden gemaakt in verband met hun verzoek, tot een bedrag van € 496,00, dat geheel was toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de bescherming van vreemdelingen in asielprocedures, vooral in situaties waarin hun uitzetting op het spel staat terwijl er nog een rechtsgang loopt.

Uitspraak

201609659/2/V2.
Datum uitspraak: 11 januari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 december 2016 in zaken nrs. 16/26603 en 16/26604 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 11 november 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 15 december 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben de vreemdelingen de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
2. Gelet op wat is aangevoerd, is niet op voorhand aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Het verzoek komt daarom, mede gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3350, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
3. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Fernandez
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017
753.