ECLI:NL:RVS:2017:608
Raad van State
- Hoger beroep
- J.E.M. Polak
- F.C.M.A. Michiels
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Intrekking exploitatievergunningen coffeeshops wegens slecht levensgedrag van exploitanten
In deze zaak gaat het om de intrekking van de exploitatievergunningen van de coffeeshops [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B] door de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester heeft op 24 februari 2015 besloten om de vergunningen in te trekken op basis van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder f, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) wegens slecht levensgedrag van de exploitanten. Dit besluit volgde op een doorzoeking waarbij een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen werd aangetroffen, die de gedoogde handelsvoorraad van 500 gram ruimschoots overschreed. De rechtbank Rotterdam heeft in eerste aanleg het beroep van de exploitanten gegrond verklaard en de intrekking van de vergunningen ongedaan gemaakt. De burgemeester heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de burgemeester terecht de exploitatievergunningen heeft ingetrokken. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester op basis van de aangetroffen hoeveelheid cannabis zich op het standpunt mocht stellen dat de exploitanten in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat de burgemeester niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de vergunningen. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de intrekking van de vergunningen en het beroep van de exploitanten ongegrond verklaard. De Afdeling bevestigde de sluiting van de coffeeshop voor de duur van drie maanden, die ook was opgelegd door de burgemeester.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van exploitanten van coffeeshops en de bevoegdheden van de burgemeester om in te grijpen bij overtredingen van de Opiumwet en de APV. De Afdeling heeft ook de relatie tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke procedures besproken, met betrekking tot de onschuldpresumptie en de beoordeling van slecht levensgedrag.