ECLI:NL:RVS:2017:536

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
1 maart 2017
Zaaknummer
201604166/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 22 april 2016 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 11 september 2012 de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] over de jaren 2008, 2009 en 2010 herzien en vastgesteld op nihil. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat [appellante] onjuiste gegevens had verstrekt en onvoldoende had aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten voor kinderopvang had gemaakt. De rechtbank volgde het standpunt van de Belastingdienst en verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij moet kunnen aantonen dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Zij stelt dat dit geen wettelijk vereiste is en dat de kinderopvangtoeslag los staat van de betalingsverplichting jegens de kinderopvanginstelling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 januari 2017 behandeld. Tijdens de zitting is [appellante] vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. L.E.I.K. Jaminon, en de Belastingdienst/Toeslagen door mr. drs. J.H.E. van der Meer.

De Afdeling overweegt dat uit de wetgeving blijkt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling. [appellante] heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zij de kosten heeft voldaan, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de afspraken over verrekening van kosten met haar salaris schriftelijk vastgelegd hadden moeten worden. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201604166/1/A2.
Datum uitspraak: 1 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 april 2016 in zaak nr. 15/6501 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 11 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2008, 2009 en 2010 herzien en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 26 augustus 2015, voor zover hier van belang, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2017, waar [appellante], vergezeld door haar echtgenoot en vertegenwoordigd door mr. L.E.I.K. Jaminon, advocaat te Maastricht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellante] heeft in 2008, 2009 en 2010 gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau].
Aan de besluiten van 11 september 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat bij de verlening van de voorschotten rekening is gehouden met onjuiste gegevens. Bij het besluit van 26 augustus 2015 heeft de dienst het standpunt ingenomen dat [appellante] met de door haar overgelegde bewijsstukken onvoldoende heeft aangetoond dat zij in die jaren daadwerkelijk kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
De rechtbank heeft dit standpunt van de dienst gevolgd.
Aandeel van de ouders in de kosten
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt. [appellante] stelt dat dit geen wettelijk vereiste is en ook niet volgt uit de folder van de Belastingdienst/Toeslagen die zij in beroep heeft overgelegd. Uit een verklaring van een medewerker van het Ministerie van Financiën, afgelegd in het kader van de strafzaak tegen de houder van het [gastouderbureau], kan worden afgeleid dat de kinderopvangtoeslag los staat van de betalingsverplichting van de ouder jegens de kinderopvanginstelling en dat het voldoen van een eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang niet is vereist, aldus [appellante].
2.1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.2. Uit artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wko, volgt dat onder kinderopvangtoeslag wordt verstaan een tegemoetkoming van het Rijk in de door een ouder of zijn partner gemaakte kosten van kinderopvang. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2312), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Besluit kinderopvangtoeslag, wordt de kinderopvangtoeslag uitgedrukt in een percentage van de kosten van kinderopvang. Uit de tabel als neergelegd in bijlage I bij het Besluit kinderopvangtoeslag volgt dat de toeslag nooit 100% van de kosten bedraagt. De rechtbank heeft terecht heeft overwogen, dat een ouder of zijn partner altijd zelf een deel van de kosten van kinderopvang dient te betalen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3913), geeft het aandeel dat de ouders, naar draagkracht, van de kosten van kinderopvang dragen, uitdrukking aan de eigen verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding en opvang van hun kinderen en zorgt dit ervoor dat ouders afwegingen maken over de omvang van het gebruik. De wetgever heeft het eigen aandeel in de kosten mede bedoeld als een prikkel om het aantal gedeclareerde uren kinderopvang te beperken, aldus de uitspraak van 23 december 2015.
Aan het voorgaande doen de verklaring van een deskundige van het ministerie van Financiën en een folder van de dienst niet af.
Het betoog faalt.
Aantonen gemaakte kosten
3. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij met de door haar gestelde verrekening niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang in 2008, 2009 en 2010 heeft betaald. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de feitelijke verrekening niet volledig en sluitend is verantwoord. [appellante] stelt dat zij niet alleen vraagouder is geweest maar ook op basis van een arbeidsovereenkomst als gastouder werkzaamheden heeft verricht voor het [gastouderbureau]. [appellante] voert aan, onder verwijzing naar haar salarisstroken over 2008 en 2009 en een brief van [gastouderbureau] van 20 februari 2013, dat delen van haar salaris zijn ingehouden en verrekend met de kosten voor kinderopvang. Volgens [appellante] heeft de rechtbank haar ten onrechte tegengeworpen dat zij vooraf geen schriftelijke afspraken met [gastouderbureau] heeft gemaakt over die verrekeningen.
3.1. Uit de optelsom van de in de jaaropgave over 2008 vermelde bedragen per kind volgt dat [appellante] in 2008 een bedrag van € 40.992,00 aan kosten van kinderopvang heeft gehad. Uit de jaaropgaven over 2009 volgt dat de kosten in 2009 hetzelfde bedroegen. Over 2010 heeft de dienst niet om een jaaropgave verzocht. Naar in de brief van 20 februari 2013 van [gastouderbureau] is verklaard en niet in geschil is, bedroegen de kosten over 2010 € 28.582,00. Aan [appellante] is over 2008 een bedrag van € 38.334,00, over 2009 een bedrag van € 38.195,00 en over 2010 een bedrag van € 27.114,00 aan voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend. De dienst heeft deze voorschotten rechtstreeks overgemaakt aan het gastouderbureau. Dit betekent dat [appellante] moet aantonen dat zij het verschil tussen voornoemde bedragen over 2008, 2009 en 2010, te weten € 2.658,00, € 2.797,00 en € 1.468,00, heeft voldaan.
3.2. [appellante] stelt dat zij dit heeft voldaan door verrekening van de kosten van kinderopvang met het salaris dat zij van [gastouderbureau] ontving voor haar werkzaamheden als gastouder. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraken van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2228, van 12 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2605), moeten de afspraken over verrekening van de kosten van kinderopvang met de betaling van die werkzaamheden vooraf schriftelijk worden vastgelegd. Vast staat dat dit niet is gebeurd. In de tussen [appellante] en [gastouderbureau] gesloten overeenkomst voor kinderopvang is niets vermeld over verrekening. Ook in de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst is hierover niets vermeld. Reeds daarom faalt het beroep op verrekening.
Verder is van belang dat uit de jaaropgaven van de kosten van kinderopvang evenmin volgt dat de kosten door verrekening met het salaris zijn voldaan.
Uit de loonstroken over 2008 volgt dat maandelijks een bedrag van € 295,00 op het salaris is ingehouden voor de kosten van kinderopvang. Dit zou betekenen dat in 2008 in totaal € 3.540,00 is ingehouden. Dit bedrag komt niet overeen met het bedrag van € 6.235,00 dat volgens de brief van [gastouderbureau] van 20 februari 2013 in 2008 op het salaris is ingehouden voor die kosten. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld wat is ingehouden.
Uit de loonstroken over 2009 volgen geen maandelijkse inhoudingen voor de kosten van kinderopvang.
Over 2010 heeft [appellante] geen loonstroken overgelegd.
Met de verwijzing naar de loonstroken en de brief van [gastouderbureau] kan [appellante] dus evenmin het door haar gewenste doel bereiken.
Nu de afspraken over verrekening vooraf schriftelijk moeten worden vastgelegd, kan [appellante] dit ook niet bereiken met het door haar voorgestelde getuigenverhoor. Van het ongespecificeerde aanbod van [appellante] om de gemaakte afspraken over verrekening te bewijzen door middel van getuigen, maakt de Afdeling dan ook geen gebruik.
3.3. [appellante] heeft op de zitting aangevoerd dat het vereiste dat de afspraken over verrekening vooraf schriftelijk moeten worden vastgelegd haar ten onrechte wordt tegengeworpen, omdat dit is gebaseerd op jurisprudentie van de Afdeling die dateert van na de toeslagjaren, zodat zij geen rekening daarmee kon houden.
Dit betoog kan haar niet baten. Ten tijde van de toeslagjaren volgde reeds uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Voorts volgde reeds toen daaruit dat op diegene de plicht rust een deugdelijke administratie van de gemaakte kosten bij te houden. Reeds op grond daarvan had [appellante], als degene die ervoor heeft gekozen om de kosten door middel van verrekening met haar salaris te voldoen, moeten begrijpen dat de verrekening zodanig moest worden vastgelegd, dat dit voor de Belastingdienst/Toeslagen duidelijk kenbaar en controleerbaar zou zijn. Dat [appellante] dit niet heeft gedaan, dient voor haar rekening en risico te blijven.
3.4. Het betoog faalt.
Betalingsregeling
4. Het voorgaande laat onverlet dat [appellante] de dienst in het invorderingstraject kan verzoeken om een standaard betalingsregeling van 24 termijnen dan wel een persoonlijke betalingsregeling, afgestemd op haar betalingscapaciteit. [appellante] kan de dienst zo nodig ook vragen om rekening te houden met de voor haar geldende beslagvrije voet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Borman w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2017
615.
BIJLAGE
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wko, zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvangtoeslag verstaan een tegemoetkoming van het Rijk als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) in de kosten van kinderopvang.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Awir, met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Bij de wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Besluit kinderopvangtoeslag, wordt de kinderopvangtoeslag uitgedrukt in een percentage van de kosten van kinderopvang.
Ingevolge het tweede lid, worden de percentages, bedoeld in het eerste lid, vermeld in bijlage I.