ECLI:NL:RVS:2015:2312

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
201409756/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 3 november 2014 haar beroep ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 16 mei 2013 het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 herzien tot nihil. Dit besluit werd later definitief vastgesteld op nihil. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij kosten had gemaakt voor de kinderopvang, wat leidde tot de ongegrondverklaring van haar beroep. In hoger beroep betoogt [appellante] dat zij wel degelijk kosten heeft gemaakt en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in zijn verweerschrift gesteld dat [appellante] niet de juiste documenten heeft overgelegd om haar aanspraak op de kinderopvangtoeslag te onderbouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 juli 2015 behandeld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de gestelde kosten van kinderopvang heeft betaald. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201409756/1/A2.
Datum uitspraak: 22 juli 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 november 2014 in zaak nr. 13/6578 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 herzien tot nihil.
Bij besluit van 29 mei 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 10 oktober 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een aanvullend stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2015, waar [appellante], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, aldaar werkzaam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wkkp), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum.
Ingevolge artikel 1.7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1°. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2°. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3°. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Awir, zoals deze luidde ten tijde van belang, verleent de Belastingdienst/Toeslagen, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. [appellante] heeft vanaf 15 februari 2011 tot en met 31 december 2011 voor de kinderopvang gebruik gemaakt van [kinderdagverblijf]. Zij heeft daar ook gewerkt vanaf 1 april 2011 tot en met 31 oktober 2011.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] voorschotten kinderopvangtoeslag over 2011 verstrekt. Aan de, bij besluit van 10 oktober 2013 gehandhaafde, besluiten van 16 en 29 mei 2013 is ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft gereageerd op het herhaalde verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen om informatie op te sturen, waardoor hij onvoldoende gegevens had om het recht op kinderopvangtoeslag vast te stellen.
De rechtbank heeft het besluit van 10 oktober 2013 in stand gelaten, omdat [appellante] met de alsnog in beroep door haar overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat zij kosten heeft gemaakt voor de kinderopvang.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dat oordeel is gekomen. [appellante] stelt dat een deel van haar salaris is ingehouden om de kosten van kinderopvang te betalen en zij heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de gestelde betalingen in beroep te bewijzen. [appellante] stelt dat het kinderdagverblijf in 2011 heeft nagelaten loonstroken en jaaropgaven van haar salaris en van de kosten van kinderopvang op te maken, het kinderdagverblijf in 2012 is gefailleerd en zij daarom een boekhouder opdracht gegeven deze stukken op te stellen op basis van de beschikbare gegevens. Met de alsnog opgestelde en door haar overgelegde stukken, heeft zij haar betalingen voor de kinderopvang voldoende aangetoond, aldus [appellante].
3.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), overwogen dat uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
3.2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 van in totaal € 11.154,00 aan het kinderdagverblijf overgemaakt. [appellante] heeft onweersproken gesteld, onder verwijzing naar de jaaropgave van de kosten van kinderopvang, dat het kinderdagverblijf daarnaast € 5.357,00 voor de kinderopvang bij haar in rekening heeft gebracht. [appellante] dient derhalve aan te tonen dat zij dit bedrag uit eigen middelen heeft voldaan.
De op de loonstroken vermelde inhoudingen op het salaris voor de betaling van de kosten van kinderopvang bedragen in totaal € 5.357,00. Zoals volgt uit het betoog van [appellante], en de rechtbank heeft vastgesteld, heeft [appellante] echter geen originele loonstroken van het kinderdagverblijf overgelegd, maar loonstroken die achteraf, naar aanleiding van het verhandelde ter zitting in beroep, in haar opdracht zijn opgesteld. Dit roept de vraag op of de in de loonstroken vermelde gegevens de werkelijke situatie weergeven en of deze gegevens kunnen worden herleid uit andere, objectieve en verifieerbare, stukken.
Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Uit de arbeidsovereenkomst van [appellante] blijkt niet dat zij vooraf schriftelijke afspraken met het kinderdagverblijf heeft gemaakt over inhoudingen op het salaris voor de betaling van de kosten van kinderopvang. Deze inhoudingen kunnen ook niet worden herleid uit andere door [appellante] overgelegde stukken, zoals de plaatsingsovereenkomst of de facturen van het kinderdagverblijf. [appellante] heeft in haar hogerberoepschrift gesteld dat zij zich niet meer exact kan herinneren hoeveel maandelijks is ingehouden op haar salaris, en dat de boekhouder hiermee rekening heeft gehouden en uit is gegaan van een gemiddeld bedrag van € 700,00. [appellante] heeft aldus erkend, zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht in zijn verweerschrift heeft aangevoerd, dat de loonstroken in zoverre geen weergave bieden van de werkelijke situatie. Daarbij komt dat de loonstrook van september 2011, waarop is vermeld dat het salaris van € 800,00 contant aan [appellante] is betaald, niet strookt met het bankafschrift van 14 september 2011 waarop een girale betaling aan haar van het kinderdagverblijf is vermeld van € 800,00. Voorts strookt de stelling van [appellante] in beroep, dat zij ook contant voor de kosten van kinderopvang heeft betaald, niet met de loonstroken. Reeds met de daarop vermelde inhoudingen op het salaris van in totaal € 5.357,00 zouden de bij [appellante] in rekening gebrachte kosten van kinderopvang volledig zijn voldaan. Gelet op voormelde omstandigheden, in samenhang bezien, heeft [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de op de loonstroken vermelde inhoudingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Ook aan de door [appellante] overgelegde jaaropgave van haar salaris kan niet het door haar gewenste gewicht worden gehecht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bruto loon en loonheffing die hierop zijn vermeld, niet overeenkomen met die, vermeld op de jaaropgave waarover de Inspecteur van de Belastingdienst beschikt. Anders dan [appellante] aanvoert, kan dit verschil niet worden verklaard met de uitkeringen die zij in de eerste drie maanden van 2011 heeft ontvangen, nu bij de gegevens van de Inspecteur het kinderdagverblijf als inhoudingsplichtige is vermeld.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij de gestelde kosten van kinderopvang heeft betaald.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Wortmann w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015
615.