ECLI:NL:RVS:2017:3534
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 december 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 maart 2017 was afgewezen. Tevens was bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk diende te verlaten en was er een inreisverbod uitgevaardigd. De rechtbank Den Haag had op 7 november 2017 het beroep van de vreemdeling tegen het inreisverbod ongegrond verklaard en het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist en dat hij opvang en verstrekkingen zou ontvangen volgens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De voorzieningenrechter overwoog dat niet in geschil was dat de staatssecretaris de vreemdeling niet naar zijn land van herkomst zou uitzetten. Hierdoor was er geen 'arguable claim' aanwezig, zoals eerder vastgesteld in een andere uitspraak. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om de gevraagde voorziening toe te wijzen.
Uiteindelijk werd het verzoek van de vreemdeling als kennelijk ongegrond afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 december 2017.