ECLI:NL:RVS:2017:3534

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
201709582/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 december 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 maart 2017 was afgewezen. Tevens was bepaald dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk diende te verlaten en was er een inreisverbod uitgevaardigd. De rechtbank Den Haag had op 7 november 2017 het beroep van de vreemdeling tegen het inreisverbod ongegrond verklaard en het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet totdat er op het hoger beroep was beslist en dat hij opvang en verstrekkingen zou ontvangen volgens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De voorzieningenrechter overwoog dat niet in geschil was dat de staatssecretaris de vreemdeling niet naar zijn land van herkomst zou uitzetten. Hierdoor was er geen 'arguable claim' aanwezig, zoals eerder vastgesteld in een andere uitspraak. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om de gevraagde voorziening toe te wijzen.

Uiteindelijk werd het verzoek van de vreemdeling als kennelijk ongegrond afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 december 2017.

Uitspraak

201709582/2/V2.
Datum uitspraak: 12 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 november 2017 in zaak nr. 17/6545 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, bepaald dat hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 7 november 2017 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond verklaard en, voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hem gedurende die periode opvang en verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden.
2.    Niet in geschil is dat de staatssecretaris de vreemdeling niet naar zijn land van herkomst zal uitzetten. Gelet daarop is er geen 'arguable claim' als bedoeld in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3350. Nu ook anderszins niet is gebleken van omstandigheden die er voorshands toe nopen de gevraagde voorziening toe te wijzen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorziening, als verzocht, te treffen.
3.    Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Prins
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2017
837.