ECLI:NL:RVS:2017:3177

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
201708489/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

Op 1 februari 2017 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken en een inreisverbod uitgevaardigd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 26 september 2017 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Het verzoek van de staatssecretaris was gericht op het voorkomen dat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep een nieuw besluit moest nemen en dat er een dwangsom verbeurd zou worden. De voorzieningenrechter overwoog dat het besluit van 1 februari 2017 geen op aanvraag van de vreemdeling genomen besluit was, en dat de vernietiging door de rechtbank niet automatisch leidde tot de verplichting voor de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank had geen termijn gesteld voor het nemen van een nieuw besluit, waardoor er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen ander spoedeisend belang was gesteld door de staatssecretaris en wees het verzoek af. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 495,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 november 2017.

Uitspraak

201708489/2/V2.
Datum uitspraak: 17 november 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Veiligheid en Justitie, thans: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 26 september 2017 in zaak nr. 17/4566 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2017 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 26 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de minister de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek is erop gericht dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen nieuw besluit hoeft te nemen en geen dwangsom wordt verbeurd.
2.    Het besluit van 1 februari 2017, waarbij de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingetrokken en een inreisverbod is uitgevaardigd, is geen op een aanvraag van de vreemdeling genomen besluit. De vernietiging van dat besluit door de rechtbank brengt daarom niet met zich dat op de staatssecretaris de verplichting rust om een nieuw besluit te nemen. Dat de uitspraak van de rechtbank niettemin strekt tot het nemen van een nieuw besluit levert - wat daarvan verder ook zij - geen spoedeisend belang op, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. De rechtbank heeft daartoe geen termijn gesteld, zodat bij gebreke van het voldoen aan deze opdracht geen dwangsom kan worden verbeurd (vgl. de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling van 4 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3920).
3.    Nu enig ander spoedeisend belang, anders dan het verbeuren van een dwangsom, door de staatssecretaris niet is gesteld, dient het verzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bakker
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2017
393.