ECLI:NL:RVS:2010:BL3920

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000405/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • E.K. van Leening
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak zonder spoedeisend belang

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 februari 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie. Het verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 18 december 2009 het besluit van de staatssecretaris om de verblijfsvergunning asiel van de vreemdeling in te trekken, had vernietigd. De rechtbank had de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, maar had daarbij geen termijn gesteld.

De staatssecretaris verzocht de Raad van State om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen nieuw besluit hoefde te nemen en dat er geen dwangsom verbeurd zou worden. De Raad van State oordeelde dat het besluit van 16 maart 2009, waarbij de verblijfsvergunning was ingetrokken, geen besluit op een aanvraag van de vreemdeling was. De enkele vernietiging van dat besluit door de rechtbank impliceerde niet dat de staatssecretaris verplicht was om een nieuw besluit te nemen.

De Raad van State concludeerde dat er geen spoedeisend belang was, zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de rechtbank geen termijn had gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. Hierdoor kon er geen dwangsom worden verbeurd. Het verzoek van de staatssecretaris werd afgewezen, en hij werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 437,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201000405/2/V3.
Datum uitspraak: 4 februari 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 18 december 2009 in zaak nr. 09/13109 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) de aan [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij uitspraak van 18 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek is er op gericht dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen nieuw besluit hoeft te nemen en geen dwangsom wordt verbeurd.
2.2. Het besluit van 16 maart 2009, waarbij de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingetrokken, is geen op een aanvraag van de vreemdeling genomen besluit. De enkele vernietiging van dat besluit door de rechtbank brengt niet met zich dat op de staatssecretaris de verplichting rust om een nieuw besluit te nemen. Dat de uitspraak van de rechtbank niettemin strekt tot het nemen van een nieuw besluit, levert geen spoedeisend belang op, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, nu de rechtbank daartoe geen termijn heeft gesteld en bij gebreke van het voldoen aan deze opdracht geen dwangsom kan worden verbeurd.
2.3. Nu enig ander spoedeisend belang, anders dan het verbeuren van een dwangsom, door de staatssecretaris niet is gesteld, dient het verzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek af;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers
voorzitter
w.g. Van Leening
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2010
513.
Verzonden: 4 februari 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser