201606486/1/A3.
Datum uitspraak: 11 oktober 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 juli 2016 in zaak nr. 15/3951 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rozendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2015 heeft het college een verzoek van [appellante] om openbaarmaking van documenten over een vuurwerkverbod afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2017, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], rechtsbijstandsverlener te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door K.M. Schaap, zijn verschenen.
Overwegingen
Het verzoek van [appellante]
1. Bij brief van 11 februari 2015 heeft [appellante] bij de raad van de gemeente Rozendaal een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) ingediend. Dit verzoek luidt als volgt:
"De afgelopen jaren is er steeds discussie rond de jaarwisseling over een vuurwerkverbod. De regels voor het afsteken van vuurwerk zijn recent al aangescherpt in het Vuurwerkbesluit. Uit onderzoek blijkt dat veel burgers voorstander zijn van een geheel of gedeeltelijk vuurwerkverbod. Middels dit WOB-verzoek ga ik na welk effect deze maatschappelijke wens heeft op het beleid.
Ik verzoek u, met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur, de volgende documenten te openbaren:
1. Beleid en/of verordening omtrent een vuurwerkverbod
2. communicatie/bekendmaking omtrent vuurwerkverbod
3. notulen het desbetreffende deel van vergaderingen omtrent het instellen van een vuurwerkverbod
Met vuurwerkverbod bedoel ik specifiek regels omtrent het afsteken van vuurwerk rond de jaarwisseling in aanvulling op het Vuurwerkbesluit, niet de standaard verboden zoals de APV.
In het geval er geen vuurwerkverbod van kracht is maar wel beleid/beraadslaging omtrent een vuurwerkverbod is vastgelegd in documenten dan heeft dit WOB-verzoek mede betrekking op die documenten."
De besluiten van het college
2. Bij het besluit van 19 februari 2015 heeft het college te kennen gegeven dat zich in de administratie niet de door [appellante] gevraagde documenten bevinden.
3. Bij brief van 2 april 2015 heeft de raad aan [appellante] te kennen gegeven dat de griffier haar Wob-verzoek heeft doorgezonden naar het college, dat zowel de raad als de burgemeester de door [appellante] gevraagde stukken niet onder zich hebben en dat deze stukken, indien ze er zouden zijn, onder het college zouden berusten. De raad stelt daarom niets toe te kunnen voegen aan het besluit van het college van 19 februari 2015.
4. Bij het besluit van 28 mei 2015 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 19 februari 2015 gemaakte bezwaar wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat het door [appellante] verlangde resultaat, te weten een besluit van de raad op haar Wob-verzoek, niet kan worden bereikt door bezwaar te maken tegen het besluit van het college op dat Wob-verzoek.
De aangevallen uitspraak
5. De rechtbank heeft overwogen dat ter zitting is gebleken dat [appellante] geen bezwaar heeft tegen de afhandeling van haar Wob-verzoek door de raad bij de brief van 2 april 2015. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen reden was om tot inhoudelijke beoordeling van het bezwaar over te gaan.
Beoordeling van het hoger beroep
6. Naar aanleiding van hetgeen het college in verweer naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of het hoger beroep van [appellante] wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. 6.2. Deze zaak is door de Afdeling tegelijk met ECLI:NL:RVS:2017:2695, ECLI:NL:RVS:2017:2696, ECLI:NL:RVS:2017:2698 en ECLI:NL:RVS:2017:2699 ter zitting behandeld. In al deze zaken is [gemachtigde] gemachtigde. Omdat deze zaken met elkaar samenhangen en omdat de zaken ook ter zitting in samenhang aan de orde zijn geweest, wordt in het navolgende op onderdelen verwezen naar hetgeen in andere zaken naar voren is gebracht. 6.3. [appellante] heeft enige tijd stage gelopen bij [adviesbureau], een door [gemachtigde] gedreven juridisch adviesbureau. Zij stelt dat zij het Wob-verzoek over een vuurwerkverbod bij een aantal gemeenten heeft ingediend omdat zij een scriptie wilde schrijven over vuurwerverboden. [appellante] heeft geen stukken overgelegd die deze stelling ondersteunen. Zij stelt dat zij heeft afgezien van het schrijven van een scriptie over dit onderwerp vanwege 'de sfeer van misbruik van recht die om de Wob-verzoeken is gekomen'.
6.4. Zowel ter zitting in beroep, in de hogerberoepschriften als ter zitting bij de Afdeling is aanvankelijk gesteld dat [gemachtigde] voorafgaand aan de bezwaarfase niet betrokken is geweest bij de procedures. In reactie op vragen van de Afdeling is evenwel gebleken dat [gemachtigde] voorafgaand aan de bezwaarfase wél betrokken is geweest.
[appellante] heeft ter zitting uiteengezet dat zij de tekst van het verzoek zelf heeft opgesteld, dat zij die tekst vervolgens per e-mail naar [gemachtigde] heeft gestuurd en dat zij niet weet welke wijzigingen [gemachtigde] in de tekst heeft aangebracht. [gemachtigde] heeft gesteld dat in de door [appellante] aangeleverde tekst bovenaan de brief geen plaatsnaam en datum waren vermeld, dat hij die alsnog in de tekst heeft opgenomen en dat hij daarbij per abuis zijn eigen [woonplaats] heeft vermeld. Ook heeft hij gesteld dat hij de formulering van de brief heeft aangepast. [gemachtigde] heeft voorts uiteengezet dat hij de brieven van [appellante] heeft gekoppeld aan een lijst met adressen van een selectie van gemeenten. [appellante] heeft gesteld dat zij de brieven vervolgens zelf heeft geprint - onder meer op de universiteit waar zij studeerde en in een copyshop - en op de post heeft gedaan. [gemachtigde] heeft ter zitting verteld dat hij ook betrokken is geweest bij het opstellen van de verzoeken van [appellant] - appellant in de onder 6.2 vermelde zaken - en dat hij voor de adressering van die verzoeken dezelfde adressenlijst van gemeenten heeft gebruikt als voor de verzoeken van [appellante].
Voorts is in de Wob-verzoeken gevraagd om de besluiten op de verzoeken te verzenden naar een adres, dat het privéadres van [gemachtigde] is. De meest voor de hand liggende verklaring daarvoor is dat [gemachtigde] niet alleen betrokken is geweest bij het opstellen en indienen van de Wob-verzoeken, maar ook bij de verwerking van de reacties op die verzoeken. Desgevraagd heeft [gemachtigde] gesteld dat het voor [appellant] en [appellante] vervelend is om zoveel post thuis te ontvangen en dat [gemachtigde] daarom de post voor hen verzamelt. Verder is gesteld dat [gemachtigde] dan gelijk de documenten kan scannen, hetgeen makkelijk is voor de verdere verwerking. Na het scannen zou [gemachtigde] de papieren versie van de documenten aan [appellant] dan wel [appellante] overhandigen en niets met de reacties op de verzoeken doen, totdat [appellant] of [appellante] hem vragen om iets te doen. Deze verklaringen acht de Afdeling ongeloofwaardig. Dat geldt evenzeer de stelling dat [gemachtigde] niet - inhoudelijk - betrokken is geweest bij de verwerking van de reacties op de Wob-verzoeken. Uit het voorgaande leidt de Afdeling af dat [gemachtigde] ter zake van de Wob-verzoeken van [appellante] en [appellant] in grote lijnen dezelfde werkwijze hanteerde.
De Afdeling laat in het midden of en in hoeverre aannemelijk is dat [appellant] en [appellante] zelf betrokken zijn geweest bij het opstellen en indienen van de Wob-verzoeken en bij het verwerken van de reacties op die verzoeken. Ook indien zij daarbij enigermate betrokken zijn geweest, wijst de aanvankelijk meermalen uitdrukkelijk ontkende, maar later duidelijk gebleken - inhoudelijke - betrokkenheid van [gemachtigde] erop dat hij de verzoeken bewust op naam van [appellant] en [appellante] heeft ingediend of heeft laten indienen. Daar had hij belang bij, omdat hij op die wijze in bezwaar namens [appellant] dan wel [appellante] kon verzoeken om vergoeding van kosten die zijn gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6.5. [appellante] stelt dat zij slechts beoogde om een besluit te verkrijgen van het - volgens haar - bevoegde orgaan, namelijk de gemeenteraad, omdat zij alleen op die manier te weten kon komen of de door haar gevraagde documenten onder de gemeenteraad berusten. Zij stelt voorts dat het haar niet om verkrijging van proceskostenvergoedingen of andere geldsommen te doen was. Het procesgedrag van [appellante] staat echter haaks op deze stellingen. Hoewel de gemeenteraad hangende bezwaar te kennen heeft gegeven niet te beschikken over de gevraagde documenten, heeft zij de procedure voortgezet en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Voorts heeft zij in beroep betoogd dat zij in bezwaar procesbelang had omdat zij in bezwaar tijdig heeft verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding. Ook is gebleken dat de procedures op advies en initiatief van gemachtigde [gemachtigde] zijn voortgezet. Niet is gebleken dat daarbij een ander belang bestond dan het verkrijgen van proceskostenvergoedingen. Dit wordt bevestigd door het feit dat [appellante] - ook na daartoe strekkende vragen - niet duidelijk heeft kunnen maken dat en waarom zij aanleiding heeft om te veronderstellen dat de gemeenteraad mogelijk wel beschikte over de gevraagde documenten, terwijl zij niet in twijfel trekt dat het college daar niet over beschikt.
6.6. Het hiervoor weergegeven samenstel van feiten en omstandigheden wordt erdoor gekenmerkt dat [appellant] en [appellante] niet duidelijk hebben gemaakt met welk doel ze de Wob-verzoeken hebben ingediend, dat [gemachtigde] reeds bij de indiening van de verzoeken betrokken was en dat het procesgedrag van [gemachtigde] vooral gericht was op het verkrijgen van proceskostenvergoedingen. Dit leidt de Afdeling tot de conclusie dat met het indienen van de Wob-verzoeken en het aanwenden van rechtsmiddelen tegen daarop genomen besluiten niet is beoogd om kennis te kunnen nemen van overheidsinformatie, maar om geldsommen zoals proceskostenvergoedingen te kunnen incasseren. Derhalve zijn de bevoegdheden om Wob-verzoeken in te dienen en rechtsmiddelen aan te wenden evident aangewend zonder redelijk doel, zodanig dat dit blijk geeft van kwade trouw. Derhalve is sprake van misbruik van recht. Voor zover het gaat om handelingen die door [gemachtigde] zijn verricht, dienen die aan [appellante] te worden toegerekend, nu [gemachtigde] die handelingen namens [appellante] heeft verricht en [appellante] hem daartoe heeft gemachtigd.
7. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Herweijer
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2017
640.