ECLI:NL:RVS:2017:1983

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
201705059/1/V2 en 201705059/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 7 juni 2017 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Niemer, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de vreemdeling beoordeeld, maar oordeelde dat deze niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak konden leiden. Het incidenteel hoger beroep werd dan ook ongegrond verklaard.

In het hoger beroep van de staatssecretaris werd ingegaan op de vragen over de toegang tot en de voorwaarden voor langduriger verblijf in Bagdad. De Afdeling had eerder in een andere uitspraak, ECLI:NL:RVS:2017:1744, deze vragen al beantwoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep van de staatssecretaris kennelijk gegrond was, waardoor de uitspraak van de rechtbank vernietigd werd en het beroep van de vreemdeling ongegrond werd verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. O. van Loon, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 juli 2017.

Uitspraak

201705059/1/V2 en 201705059/2/V2.
Datum uitspraak: 21 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 juni 2017 in zaak nr. 16/15501 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 juni 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op de aanvraag neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.    Het incidenteel hoger beroep is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
3.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen vragen over de toegang tot en voorwaarden voor langduriger verblijf in de stad Bagdad en of redelijkerwijs van de vreemdeling kan worden verwacht dat hij zich daar vestigt, heeft de Afdeling bij uitspraak van 3 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1744, beantwoord.
4.    Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, het beroep ongegrond verklaard.
5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 7 juni 2017 in zaak nr. 16/15501;
IV.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
V.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Van Loon
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2017
284-837.