ECLI:NL:RVS:2016:3321

Raad van State

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
201602531/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen over kinderopvangtoeslag en terugbetaling van voorschotten

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 14 december 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst had bij drie besluiten van 9 augustus 2013 de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009, 2010 en 2011 definitief berekend en op nihil gesteld. Dit betekende dat [appellante] de ontvangen voorschotten moest terugbetalen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd dat zij de kosten voor kinderopvang daadwerkelijk had gemaakt. De rechtbank had vastgesteld dat [appellante] vier verschillende jaaropgaven had overgelegd zonder een afdoende motivering, waardoor niet eenduidig kon worden vastgesteld wat de totale kosten waren. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst terecht had bepaald dat [appellante] geen recht had op kinderopvangtoeslag en dat zij de voorschotten moest terugbetalen.

In het hoger beroep voerde [appellante] aan dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de onduidelijkheid in de jaaropgaven van het kindercentrum. De Raad van State bevestigde echter dat het de verantwoordelijkheid van [appellante] was om aan te tonen dat zij de kosten had voldaan. De overgelegde kwitanties en betaaloverzichten waren onvoldoende om aan te tonen dat de kosten volledig waren betaald. De Raad van State concludeerde dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslagen op nihil had mogen stellen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201602531/1/A2.
Datum uitspraak: 14 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 maart 2016 in zaak nr. 15/1512 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij drie afzonderlijke besluiten van 9 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag voor de jaren 2009, 2010 en 2011 definitief berekend en op nihil gesteld. Daarbij heeft de dienst bepaald dat [appellante] hetgeen zij die jaren aan voorschotten heeft ontvangen, dient terug te betalen.
Bij besluit van 4 februari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft in de jaren 2009 tot en met 2011 gebruik gemaakt van kinderopvang door [kindercentrum] Zij heeft daarvoor kinderopvangtoeslag aangevraagd.
Bij besluit van 10 december 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar voor het jaar 2009 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 20.815,00 toegekend.
Bij besluit van 4 december 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar voor het jaar 2010 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 20.815,00 toegekend.
Bij besluit van 3 december 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar voor het jaar 2011 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 20.024,00 toegekend. Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft de dienst dat voorschot herzien naar € 15.703,00.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de voorschotten op het rekeningnummer van [kindercentrum] overgemaakt.
2. Bij de besluiten van 9 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag definitief berekend en deze op nihil gesteld. Volgens het besluit van 4 februari 2015 is de reden voor deze nihilstellingen dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk kosten voor kinderopvang heeft gemaakt.
Oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellante] voor elk jaar vier verschillende jaaropgaven heeft overgelegd, zonder daarvoor een afdoende motivering te geven. Daarom kan niet eenduidig worden vastgesteld wat de totale kosten voor de kinderopvang in de jaren 2009, 2010 en 2011 zijn geweest, aldus de rechtbank. Zij heeft verder overwogen dat, zelfs indien zou worden uitgegaan van de juistheid van de in beroep overgelegde jaaropgaven, uit de door [appellante] overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat zij de bedragen die daarop zijn vermeld geheel heeft voldaan. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht bepaald dat [appellante] over de jaren 2009, 2010 en 2011 in het geheel geen recht heeft op kinderopvangtoeslag zodat zij de ontvangen voorschotten moet terugbetalen, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
De kosten
4. [appellante] betoogt dat haar niet kan worden verweten dat [kindercentrum] verschillende jaaropgaven heeft verstrekt. Zij heeft erop aangedrongen dat zij de juiste jaaropgaven kreeg, hetgeen uiteindelijk is gelukt. De juiste bedragen aan kosten zijn op de door haar in beroep ingediende jaaropgaven vermeld. Volgens haar blijkt uit de door haar bij de rechtbank overgelegde stukken dat zij die kosten volledig heeft voldaan.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Het is diens verantwoordelijkheid om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden.
4.2. Uitgaande van de jaaropgaven die [appellante] in beroep heeft overgelegd en waarvan zij stelt dat die de juiste zijn, bedroegen de kosten van kinderopvang in 2009 € 21.461,80, in 2010 € 23.304,96 en in 2011 € 16.345,32. Aangezien de voorschotten kinderopvangtoeslag voor die jaren, zoals onder 1. vermeld, door de Belastingdienst/Toeslagen aan [kindercentrum] zijn overgemaakt, dient [appellante] aan te tonen dat zij die jaren onderscheidenlijk € 646,80, € 2.489,96 en € 642,32 zelf aan [kindercentrum] heeft betaald.
Zij stelt die bedragen contant te hebben betaald. Ten bewijze daarvan heeft zij kwitanties en betaaloverzichten overgelegd met daarbij bankafschriften, waarop gepinde bedragen zijn gemarkeerd. Verder heeft zij verklaringen overgelegd van [kindercentrum] en van een andere ouder die gebruik maakte van kinderopvang door dat kindercentrum.
De kwitanties
4.3. [appellante] heeft drie kwitanties overgelegd van € 20,00 voor januari 2009, € 150,00 voor januari 2010 en € 52,65 voor januari 2011. Gezien deze bedragen, heeft zij niet aangetoond dat zij in 2009 € 646,80, in 2010 € 2.489,96 en in 2011 € 642,32 heeft betaald aan [kindercentrum].
De betaaloverzichten en bankafschriften
4.4. De betaaloverzichten zijn afkomstig van [kindercentrum].
Op het betaaloverzicht van 2009 is vermeld dat [appellante] in 2009 via wisselende maandelijkse betalingen een bedrag van € 2.950,00 zelf heeft voldaan. Dat is ruim € 2.300,00 meer dan zij zelf betaald zou moeten hebben. Hiervoor heeft zij geen verklaring gegeven. De maandelijkse betalingen zijn bovendien niet gestaafd door bewijsstukken, afgezien van de kwitantie van € 20,00 voor de maand januari 2009. Verder komt het bedrag van € 2.950,00 niet overeen met de door haar op de bankafschriften gemarkeerde, gepinde bedragen.
Op het betaaloverzicht van 2010 is vermeld dat [appellante] in 2010 via wisselende maandelijkse betalingen een bedrag van € 2.490,00 zelf heeft voldaan. Deze betalingen zijn niet gestaafd door bewijsstukken, afgezien van de kwitantie van € 150,00 voor de maand januari 2010. Verder komt het bedrag van € 2.490,00 niet overeen met de door haar op de bankafschriften gemarkeerde, gepinde bedragen.
Op het betaaloverzicht van 2011 is vermeld dat [appellante] in 2011 via wisselende maandelijkse betalingen een bedrag van € 902,65 zelf heeft voldaan. Dat is € 260,00 meer dan zij zou moeten betalen. Hiervoor heeft zij geen verklaring gegeven. De maandelijkse betalingen zijn bovendien niet gestaafd door bewijsstukken, afgezien van de kwitantie van € 52,65 voor de maand januari 2011 die op het betaaloverzicht bij februari staat. Verder komt het bedrag van € 902,65 niet overeen met de door haar op de bankafschriften gemarkeerde, gepinde bedragen.
4.5. Gelet op het voorgaande, komt de Afdeling evenals de rechtbank tot het oordeel dat [appellante] met de betaaloverzichten en bankafschriften niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang volledig heeft voldaan. Niet alleen bevatten de overzichten onduidelijkheden over de hoogte van de betaalde bedragen, waarvoor geen verklaring is gegeven, maar ook komen die bedragen niet overeen met de op de bankafschriften gemarkeerde geldopnames. Bovendien heeft zij geen bewijsstukken zoals kwitanties overgelegd die corresponderen met die geldopnames, zodat niet kan worden vastgesteld dat de opgenomen bedragen zijn gebruikt voor het voldoen van de kinderopvangkosten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2805).
De verklaringen
4.6. [appellante] heeft een verklaring van het [kindercentrum] van 3 november 2014 overgelegd waarin is vermeld dat zij alle ouderbijdragen voor alle jaren geheel heeft voldaan. Daarnaast heeft zij een verklaring van 5 augustus 2015 overgelegd van een andere ouder die gebruik maakte van kinderopvang door [kindercentrum], waarin deze de gang van zaken bij dat kindercentrum uiteenzet. Volgens die verklaring dienden de ouders het bedrag dat zij zelf moesten voldoen contant te betalen aan de directrice of secretaresse van [kindercentrum] en was het niet erg als de ene maand meer werd betaald dan de andere maand.
De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat deze verklaringen evenmin voldoende zijn om aan te tonen dat [appellante] de kosten van kinderopvang volledig heeft betaald, aangezien de verklaringen niet worden ondersteund door aanvullende objectieve bewijsstukken waaruit die betalingen blijken (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:136).
4.7. In de verklaring van de andere ouder staat verder dat de directrice van [kindercentrum] frauduleus heeft gehandeld bij het aanvragen van kinderopvangtoeslagen, waarvan de ouders nu de dupe zijn.
De rechtbank heeft in dit verband met juistheid overwogen dat, wat daar ook van zij, de kinderopvangtoeslag met toestemming van [appellante] is aangevraagd met gebruikmaking van haar DigiD, zodat zij verantwoordelijk is voor die aanvraag. Dat zij heeft vertrouwd op het [kindercentrum] dient - in ieder geval in deze bestuursrechtelijke procedure - voor haar rekening en risico te blijven.
Conclusie ten aanzien van de kosten
5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de door [appellante] overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat zij de kosten van kinderopvang, zoals vermeld op de door haar in beroep overgelegde jaaropgaven van 2009, 2010 en 2011, geheel heeft voldaan.
Het betoog faalt.
6. Gelet hierop kan in het midden blijven of op die jaaropgaven de juiste bedragen aan kosten zijn vermeld, hetgeen door de Belastingdienst/Toeslagen wordt betwijfeld.
De nihilstellingen
7. [appellante] betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 september 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:6483), dat de menselijke maat verloren gaat indien zij het gehele bedrag van de ontvangen voorschotten zou moeten terugbetalen.
7.1. In genoemde uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat in het specifieke geval van de eiseres in die zaak moet worden uitgegaan van de aanname dat alle kosten zijn voldaan, dan wel dat de kosten gelijk zijn geweest aan het bedrag van de aangetoonde betalingen.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld door de Belastingdienst/Toeslagen, zodat de Afdeling niet heeft kunnen oordelen over de situatie die zich in die zaak voordeed. Daarnaast bestaat, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, in het geval van [appellante] geen aanleiding voor de aanname dat zij de kosten geheel heeft voldaan dan wel de kosten gelijk zijn geweest aan de betalingen. Haar beroep op genoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam baat haar daarom niet.
7.2. Voor zover [appellante] beoogt aan te voeren dat het in strijd is met het evenredigheidsbeginsel om de toeslagen op nihil te stellen, terwijl zij een deel van de kosten wel aantoonbaar heeft voldaan, wordt als volgt overwogen.
In haar uitspraak van 2 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1114) heeft de Afdeling overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag baseert op de tussen partijen gemaakte afspraken. Indien niet kan worden aangetoond dat het bedrag aan kosten dat blijkens de gemaakte afspraken over kinderopvang verschuldigd is, daadwerkelijk is betaald, moet worden aangenomen dat de kinderopvang niet op basis van de gemaakte afspraken heeft plaatsgevonden. In genoemde uitspraak van 2 april 2014 is geoordeeld dat het gevolg daarvan is dat geen aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag en dat indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan geen aanspraak kan worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] aanvoert geen aanleiding in dit geval anders te oordelen.
Conclusie ten aanzien van de nihilstellingen
8. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslagen voor de jaren 2009, 2010 en 2011 op nihil heeft mogen stellen en niet is gehouden deze te berekenen op basis van het deel van de kosten waarvan [appellante] de betaling wel heeft aangetoond.
Het betoog faalt.
Eindoordeel
9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Van Altena w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016
611.