201405360/1/A2.
Datum uitspraak: 21 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 mei 2014 in zaak nr. 13/8216 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 31 augustus 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over 2008 definitief vastgesteld op nihil, het over dat jaar teveel betaalde bedrag van € 20.136,00 van [appellante] teruggevorderd en het aan haar over 2010 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien tot nihil.
Bij besluit van 13 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. I. de Vink, advocaat te Rijswijk, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien het gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang betreft die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van: de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
Bij wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wko, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) is de citeertitel van de Wet kinderopvang met ingang van 1 augustus 2010 gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en zijn de artikelen 1 tot en met 89 vernummerd tot 1.1 tot en met 1.89.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij in 2008 en 2010 kosten heeft gemaakt voor de opvang van haar kinderen bij kinderdagverblijf "’t Voortvarend Scheepje".
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij met de door haar overgelegde stukken heeft aangetoond dat zij die kosten contant heeft betaald.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, moet kunnen aantonen dat hij kosten van zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
Volgens de door [appellante] overgelegde jaaropgaven bedroegen de kosten van kinderopvang in 2008 en 2010 € 26.584,80 respectievelijk € 23.380,92. Ter onderbouwing van haar standpunt dat zij deze kosten door middel van contante betalingen heeft voldaan, heeft [appellante] betaaloverzichten en kwitanties van het kinderdagverblijf overgelegd en verwezen naar de door de houder van het kinderdagverblijf ter zitting onder ede afgelegde verklaring.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat [appellante] daarmee niet heeft aangetoond dat zij de kosten van kinderopvang volledig heeft voldaan. Allereerst blijkt uit de overgelegde betaaloverzichten dat van de totale kinderopvangkosten in 2008 en 2010 € 4.811,60 respectievelijk € 5.191,87 door [appellante] niet is betaald. Verder heeft [appellante] niet voor alle daarop vermelde contante betalingen kwitanties overgelegd. Voor zover zij dat wel heeft gedaan, zijn deze niet gestaafd met bankafschriften waaruit blijkt dat zij met het oog op die contante betalingen geldopnames heeft gedaan en staat op twee kwitanties geen bedrag vermeld.
De door de houder van het kinderdagverblijf ter zitting bij de rechtbank afgelegde verklaring dat [appellante] steeds contant heeft betaald en zij daarvoor zelf de kwitanties aan [appellante] heeft uitgeschreven, neemt niet weg dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de nog niet betaalde bedragen van € 4.811,60 en € 5.191,87 alsnog zijn voldaan en dat niet voor alle contante betalingen daarmee corresponderende kwitanties zijn overgelegd. De in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaring van de houder van het kinderdagverblijf dat [appellante] de ouderbijdrage voor alle jaren heeft voldaan, is onvoldoende om aan te nemen dat de kosten van kinderopvang volledig zijn betaald.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier.
w.g. Borman w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2015
686.