ECLI:NL:RBROT:2015:6483

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
ROT 14/8134
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderopvangtoeslag en terugvordering voorschotten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, waarin haar kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009 definitief was vastgesteld en de uitgekeerde voorschotten werden teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat het verschil tussen de gefactureerde kosten en de door eiseres gemaakte kosten gering was. Indien eiseres het volledige bedrag van de ontvangen voorschotten zou moeten terugbetalen, zou de menselijke maat in deze zaak verloren gaan. De rechtbank merkte op dat uit jurisprudentie niet voortvloeit dat de Belastingdienst verplicht is de toeslag op nihil te stellen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst in het bestreden besluit II volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiseres voor het berekeningsjaar 2010. Tijdens de zitting heeft eiseres aangegeven het beroep voor 2010 in te trekken, mits de proceskosten en het griffierecht vergoed werden, wat de Belastingdienst heeft bevestigd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de door eiseres aan het kinderdagverblijf betaalde eigen bijdragen niet voldoende waren voor de volledige betaling van de kosten van de kinderopvang.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst onvoldoende heeft aangetoond dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de Belastingdienst het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres moet vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 980,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 14/8134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2015 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. H.F.A. Notenboom,
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: I.M. Genee.

Procesverloop

In een besluit van 4 november 2014 (het bestreden besluit I) heeft verweerder (onder meer) het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 26 november 2013 (het primaire besluit) ongegrond verklaard. In het primaire besluit is de kinderopvangtoeslag voor het berekeningsjaar 2009 definitief berekend en zijn de uitgekeerde voorschotten teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In een besluit van 19 juni 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I herzien voor wat betreft het berekeningsjaar 2010.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.K. de Graaf.

Overwegingen

1. In het verweerschrift is het wettelijk kader weergegeven. Hierover bestaat geen discussie tussen partijen.
2. Verweerder is in het bestreden besluit II volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiseres voor zover deze zien op het berekeningsjaar 2010. Op de zitting heeft eiseres aangegeven het beroep voor 2010 in te trekken indien verweerder de proceskosten en het griffierecht vergoedt. Verweerder heeft tijdens de zitting aangegeven akkoord te gaan met het vergoeden van de proceskosten (2 procespunten) en het griffierecht.
3. Verweerder legt aan het bestreden besluit I ten grondslag dat de door eiseres aan kinderdagverblijf ’t Voortvarend Scheepje betaalde eigen bijdragen, naast de aan het kinderdagverblijf uitbetaalde toeslag, niet voldoende zijn voor de volledige betaling van de kosten van de kinderopvang.
4. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.1.
De rechtbank Rotterdam heeft op 18 juli 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:5353) en in uitspraken nadien over de proportionaliteit van een herziening een oordeel gegeven. Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) hierover een aantal uitspraken gedaan in hoger beroep. Door deze uitspraken dient de rechtbank Rotterdam haar koers als volgt bij te stellen. Gelet op de uitspraken van de Afdeling (zie onder meer ECLI:NL:RVS:2014:3548 en ECLI:NL:RVS:2014:3564) moet worden geoordeeld dat als de ouder kan aantonen dat hij een deel van de kosten van kinderopvang heeft voldaan, dat niet betekent dat hij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot. Verweerder mag in dat geval de toeslag op nihil stellen en is niet gehouden deze te berekenen op basis van het deel van de kosten waarvan de ouder de betaling wel heeft aangetoond. Met inachtneming hiervan oordeelt de rechtbank als volgt.
4.2.
Voor het berekeningsjaar 2009 is aan eiseres in totaal € 31.372,- aan voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend. Deze kinderopvangtoeslag is steeds rechtstreeks aan het kinderdagverblijf overgemaakt.
4.3.
Door eiseres zijn verschillende jaaropgaven en betalingsoverzichten voor 2009 overgelegd. Eiseres heeft de toelichting gegeven dat sprake is geweest van een faillissement van 't Voortvarend Scheepje en vervolgens van een doorstart, hetgeen verschillen in lay-out en mogelijk ook in bedragen kan verklaren. Wat betreft de hoogte van de eigen bijdrage heeft eiseres toegelicht dat zij maandelijks het bedrag heeft betaald (€ 51,-) dat zij volgens het kinderdagverblijf zou moeten betalen. Daarbij is haar gezegd dat dit eigenlijk € 102,- zou moeten zijn, maar dat zij korting krijgt omdat er twee kinderen van eiseres op het kinderdagverblijf waren, aldus eiseres. Eiseres stelt dat zij het verschil tussen de facturen en de betalingsoverzichten niet heeft opgemerkt en zij bovendien de facturen pas achteraf heeft ontvangen. Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank het volgende.
4.4.
Uit het in beroep overgelegde betalingsoverzicht 2009 van ’t Voortvarend Scheepje zou volgen dat in 2009 in totaal € 32.013,41 aan eiseres is gefactureerd, dat het kinderdagverblijf € 31.371,- aan kinderopvangtoeslag heeft ontvangen en dat eiseres maandelijks € 51,- aan eigen bijdrage heeft betaald (dus in totaal € 612,-). Dit komt op een totaal van € 31.983,-.
Volgens de overgelegde facturen zijn de kosten echter in totaal € 33.033,12 geweest. Het verschil tussen het gefactureerde bedrag en de gemaakte kosten is dan (€ 33.033,12 - € 31.983 is) een bedrag van € 1.050,-. Niet duidelijk is of de hiervoor genoemde korting, van maandelijks € 51,-, nog in mindering had moeten worden gebracht op de facturen. In dat geval zou een verschil resteren van € 438,-.
4.5.
In het verweerschrift is ingegaan op de verschillende stukken. Verweerder stelt dat door de verschillen tussen facturen en jaaropgaven niet bekend is wat het totaalbedrag aan opvangkosten is geweest.
Hoewel de jaaropgaven niet geheel aansluiten bij de facturen, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van evidente en substantiële onjuistheden in de facturen.
Ook is niet gebleken dat eiseres een verwijt kan worden gemaakt van de omstandigheid dat sprake is van verschillende jaaropgaven en/of van de omstandigheid dat facturen en jaaropgaven niet geheel op elkaar aansluiten. Vooralsnog moet worden aangenomen dat een en ander het kinderdagverblijf is aan te rekenen.
Verder valt in de omstandigheden van het geval eiseres niet te verwijten dat zij maandelijks als eigen bijdrage heeft overgemaakt wat zij volgens het kinderdagverblijf moest betalen. In het bijzonder heeft verweerder geen concrete en voldoende specifieke informatie verstrekt aan eiseres – althans dit is niet gebleken – waaruit eiseres had moeten begrijpen dat zij niet voldeed aan voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag, laat staan dat zij die toeslag daardoor (geheel) zou kunnen kwijtraken.
De door verweerder op de zitting genoemde mogelijkheid voor eiseres om aan de hand van voorschotbeschikkingen zelf het in aanvulling op de toeslag te betalen bedrag uit te rekenen, miskent dat eiseres in de omstandigheden van het geval redelijkerwijs heeft kunnen uitgaan van het haar opgegeven bedrag. Het uiteindelijke verschil is ook betrekkelijk gering. Bovendien is uiteindelijk niet de hoogte van de voorschotten bepalend, maar het bedrag van de uit de facturen blijkende kosten.
Het voorgaande wordt nog versterkt door de overgelegde verklaring van het kinderdagverblijf, gedateerd 19 juli 2011, dat het openstaande bedrag is ontvangen en dat het kinderdagverblijf niets meer heeft te vorderen van eiseres.
4.6.
Indien de handelwijze van eiseres in deze situatie tot gevolg zou hebben dat zij het (gehele) bedrag van de ontvangen voorschotten voor 2009 – een bedrag van € 31.371,- – zou moeten terugbetalen, zou de menselijke maat in een zaak als deze naar het oordeel van de rechtbank verloren gaan. Om die reden dient het voordeel van mogelijk resterende twijfel over de juistheid van de hiervoor genoemde bedragen aan eiseres te worden gegeven. Dit rechtvaardigt de aanname dat alle kosten zijn voldaan, dan wel de aanname dat de kosten gelijk zijn geweest aan het bedrag van de aangetoonde betalingen, zodat op basis daarvan een herberekening kan plaatsvinden.
4.7.
Hierbij merkt de rechtbank op dat uit voornoemde jurisprudentie van de Afdeling niet voortvloeit dat verweerder gehouden is de toeslag op nihil te stellen. Voor de situatie dat de ouder kan aantonen dat hij een deel van de kosten van kinderopvang heeft voldaan, is slechts geoordeeld dat verweerder de toeslag op nihil mag stellen en niet gehouden is deze te berekenen op basis van het deel van de kosten waarvan de ouder de betaling wel heeft aangetoond.
4.8.
Hieruit volgt dat het beroep gegrond is vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering. Verweerder dient daarom met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 490,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 45,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door R.J.A.M. Cooijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. T. de Wit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.