ECLI:NL:RVS:2016:3181

Raad van State

Datum uitspraak
30 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
201602067/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • D.J.C. van den Broek
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanwijzing als vaste trouwlocatie door college van burgemeester en wethouders van Hilversum

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], handelend onder de naam [restaurant], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum heeft op 22 oktober 2014 het verzoek van [appellant] om [restaurant] aan de [locatie] in Hilversum als vaste trouwlocatie aan te wijzen, afgewezen. Het college heeft deze afwijzing gemotiveerd door te stellen dat [restaurant] onvoldoende representatief is voor een trouwlocatie. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 7 juli 2015 het eerdere besluit gehandhaafd, maar met een verbeterde motivering.

De rechtbank heeft op 22 februari 2016 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing ongegrond verklaard. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 oktober 2016 zijn zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en de argumenten van [appellant] en het college gewogen. [appellant] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat de afdeling publiekszaken van de gemeente over een mandaat beschikt om trouwlocaties aan te wijzen, maar de Afdeling oordeelde dat de overeenkomst die [appellant] aanhaalt, niet aantoont dat deze bevoegdheid aan de afdeling is gemandateerd.

De Afdeling heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank bevestigt. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek van [appellant] om [restaurant] als trouwlocatie aan te wijzen, in stand blijft. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding, omdat de omstandigheden hiervoor niet aanwezig zijn.

Uitspraak

201602067/1/A3.
Datum uitspraak: 30 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [restaurant], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2016 in zaak nr. 15/2085 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Procesverloop
Bij besluit van 22 oktober 2014 heeft het college een door [appellant] ingediend verzoek om [restaurant] aan de [locatie] te Hilversum als vaste trouwlocatie aan te wijzen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 22 oktober 2014 met verbetering van de motivering ervan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 22 februari 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het beroep [appellant] tegen dat besluit ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken en het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige, waarna deze enkelvoudige kamer de zaak heeft terugverwezen naar een meervoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Heuft en A.P. Lammers-Roosendaal, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 5 juni 2014 heeft S. de Kroon, specialist kwaliteit bij de afdeling publiekszaken van de gemeente, [appellant] te kennen gegeven dat [restaurant] als vaste trouwlocatie zal worden aangewezen en dat hij over de verdere gang van zaken rondom de aanwijzingsprocedure nog nader zal worden geïnformeerd. Medio september 2014 heeft N. van den Bedum, teammanager backoffice bij de afdeling publiekszaken van de gemeente, [appellant] telefonisch te kennen gegeven dat de gevraagde vaste trouwlocatie vóór 1 oktober een feit zou zijn.
Aan het afwijzende besluit van 22 oktober 2014 heeft het college ten grondslag gelegd dat [restaurant] onvoldoende representatief is om als vaste trouwlocatie te worden aangewezen.
Bij besluit van 7 juli 2015 heeft het college voor de verbetering van de motivering naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 16 april 2015 verwezen. Dat advies vermeldt dat [restaurant] onvoldoende representatief in vorenbedoelde zin is, omdat het niet in een in architectonisch opzicht bijzonder gebouw is gevestigd, geen bijzondere uitstraling heeft en niet is gelegen op een bijzondere locatie.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel verworpen. Zij heeft daartoe verwezen naar uitspraken van de Afdeling van 31 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR6339) en 5 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2523) en overwogen dat het voor [appellant] duidelijk had moeten zijn dat medewerkers noch leidinggevenden van de afdeling publiekszaken bevoegd waren tot het nemen van een besluit op het verzoek en dat de brief van 5 juni 2014 niet was ondertekend namens het bevoegd gezag. Gelet hierop kunnen de door De Kroon en Van den Bedum aan [appellant] gedane toezeggingen niet als namens het bevoegd gezag gedane toezeggingen worden aangemerkt, aldus de rechtbank.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit een door hem in beroep overgelegde overeenkomst, die de gemeente in maart 2012 met conferentiecentrum Hoorneboeg heeft gesloten, blijkt dat de afdeling publiekszaken over een mandaat beschikt om vaste trouwlocaties aan te wijzen. Gelet hierop ligt aan deze overeenkomst een mandaatbesluit ten grondslag, waarin deze bevoegdheid aan de afdeling publiekszaken is gemandateerd. Het college heeft dit mandaatbesluit niet overgelegd omdat daaruit, zo vermoedt [appellant], zal blijken dat een trouwlocatie niet in een bijzonder gebouw of op een bijzondere locatie hoeft te zijn gesitueerd om als vaste trouwlocatie te worden aangewezen. Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] in reactie op door de Afdeling aan het college gestelde vragen te kennen gegeven dat de vraag of de aan hem gedane toezeggingen aan het college moeten worden toegerekend, gezien hetgeen hij over het mandaat betoogt, niet ter zake doet.
3.1. De overeenkomst is privaatrechtelijk van aard en ziet op het gebruik van conferentiecentrum Hoorneboeg als vaste trouwlocatie. De directeur van de dienst dienstverlening heeft de overeenkomst namens de gemeente ondertekend. De overeenkomst vermeldt dat de ondergetekenden, bij hetgeen zij met elkaar overeenkomen, in aanmerking nemen dat het college de locatie 'De Schuur' in conferentiecentrum Hoorneboeg bij besluit van 14 februari 2012, met ingang van 1 maart 2012, als vaste trouwlocatie heeft aangewezen. Gelet hierop kan, anders dan [appellant] stelt, uit de overeenkomst niet worden afgeleid dat de bevoegdheid om vaste trouwlocaties aan te wijzen aan medewerkers of leidinggevenden van de afdeling publiekszaken is gemandateerd.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet, voor zover aangevallen, worden bevestigd. Nu hieruit volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen omstandigheden voordoet op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken, moet het verzoek van [appellant] om vergoeding van de door hem gestelde schade reeds daarom worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Robben
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2016
610.