ECLI:NL:RVS:2016:3053

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
201601292/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Werkendam en de beroepen van betrokkenen

Op 6 oktober 2015 heeft de raad van de gemeente Werkendam het bestemmingsplan 'Buitengebied' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder bewoners en een bedrijf, beroep ingesteld. De zaak is behandeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 september 2016. De appellanten hebben bezwaren geuit tegen de bestemmingen die aan hun percelen zijn toegekend, met name de bedrijfsmatige bestemming en de aanduidingen die aan hun percelen zijn gegeven. De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft en dat de Afdeling deze beslissing terughoudend toetst. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond verklaard, evenals de beroepen van [appellant sub 2] en [appellante sub 3]. Het beroep van [appellant sub 4] en anderen is gegrond verklaard, omdat de raad niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de vaststelling van het plandeel met de bestemming 'Agrarisch' en de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing' ter plaatse van het perceel [locatie 5]. De raad is opgedragen om binnen vier weken het besluit te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan en binnen 26 weken een nieuw plan vast te stellen voor het andere onderdeel.

Uitspraak

201601292/1/R2.
Datum uitspraak: 16 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Dussen, gemeente Werkendam,
2. [appellant sub 2], wonend te Dussen, gemeente Werkendam, handelend onder de naam [bedrijf],
3. [appellante sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te Dussen, gemeente Werkendam, en anderen,
en
de raad van de gemeente Werkendam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2015 heeft de raad van de gemeente Werkendam het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellante sub 3] en [appellant sub 4] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Een aantal partijen heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2016, waar [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], bijgestaan door mr. P.E.M. Meijer, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. D. Heuker of Hoek en E.R.M. van Gardingen, [appellante sub 3], vertegenwoordigd door mr. G.R.D. Vos en de raad, vertegenwoordigd door J. Boterblom, zijn verschenen.
Overwegingen
Algemeen
1. Het plan beoogt het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" te moderniseren en beslaat een groot gedeelte van het buitengebied van de gemeente Werkendam.
[appellant sub 1], woonachtig op het perceel [locatie 1] te Dussen, keert zich tegen de bij het plan voorziene bedrijfsmatige bestemming op een groot gedeelte van het perceel [locatie 2] en de daarbij geboden bebouwings- en gebruiksmogelijkheden. [appellant sub 2], woonachtig en bedrijf houdende op het perceel [locatie 2], wenst juist verruimde bebouwings- en gebruiksmogelijkheden voor zijn perceel en wil dat de bedrijfsbestemming voor het gehele perceel gaat gelden.
[appellante sub 3] heeft bezwaar tegen de aanduiding "cultuurhistorisch waardevol object" die bij het plan is toegekend aan haar perceel [locatie 3] en wenst de mogelijkheid haar perceel, na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, (mede) te kunnen gebruiken als kantoor met baliefunctie.
[appellant sub 4] en anderen komen op tegen de agrarische bebouwingsmogelijkheden van het naast hun woning [locatie 4] te Dussen gelegen perceel [locatie 5] alsmede tegen wijze waarop de dijk(weg) Korn bestemd is.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. [appellant sub 1] voert aan dat ten onrechte de bestemming "Bedrijf" aan een groot gedeelte van het perceel [locatie 2] is gegeven in plaats van, zoals voorheen, een woonbestemming. In het verleden is nooit een algemene vrijstelling verleend ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 2] op dat perceel maar was hooguit sprake van een gedoogbesluit. Verder komt de bestemmingsomschrijving niet overeen met de door [appellant sub 2] volgens het handelsregister en in de praktijk uitgeoefende bedrijfsactiviteiten. De raad had bij de vaststelling van het plan van deze activiteiten moeten uitgaan en deze te belastend voor de omgeving moeten achten. Een en ander te meer nu al herhaalde malen een aanzegging tot bestuursdwang moest worden gedaan omdat sprake was van bedrijfsactiviteiten die het karakter van het gedoogbesluit te buiten gingen.
3.1. De raad heeft uiteengezet dat in het verleden een agrarische bestemming op het betrokken perceel rustte. In verband met bedrijfsbeëindiging heeft de bedrijfswoning op het perceel bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" een woonbestemming gekregen. Voor de overige bebouwing bleef een agrarische bestemming gelden. Doordat voor de agrarische bedrijfsbebouwing geen apart bouwvlak werd toegekend zijn de legaal tot stand gekomen bedrijfsgebouwen onder het overgangsrecht komen te vallen. Op verzoek van de eigenaar heeft het college van burgemeester en wethouders er in 2008 mee ingestemd dat, vooruitlopend op een planherziening, het perceel zou worden gebruikt voor groothandel in kleinschalige landbouwmachines, waarbij de gebouwen zouden worden gebruikt voor aanpassingen en reparaties van de landbouwwerktuigen, een en ander onder de beperking dat geen buitenopslag zou plaatsvinden. De verkoop zou met name via internet plaatsvinden. Nu naar de mening van de raad de ruimtelijke uitstraling van deze activiteiten nauwelijks verschilt met het voorheen mogelijke agrarische gebruik van de gebouwen heeft hij zich hierbij bij de vaststelling van het plan aangesloten. Naar zijn mening wordt het woongenot voor omwonenden niet aangetast nu buitenopslag niet is toegelaten. Tegen andere bedrijfsactiviteiten van [appellant sub 2] is actief opgetreden.
3.2. Aan het betreffende gedeelte van het perceel [locatie 2] is ingevolge het plan de bestemming "Bedrijf" en de aanduidingen "specifieke bouwaanduiding - bestaande bebouwing" en "opslag uitgesloten" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor een bedrijf volgens de bij deze regels behorende lijst van bestaande bedrijven (niet-agrarisch) in bijlage 5.
Ingevolge lid 6.2.2, onder a, zijn ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bestaande bebouwing" uitsluitend de bestaande bedrijfsgebouwen toegestaan, waarbij de bestaande omvang als maximum geldt.
Ingevolge lid 6.4 (specifieke gebruiksregels) geldt ter plaatse van de aanduiding "opslag uitgesloten" dat buitenopslag niet is toegestaan.
In bijlage 5 bij de planregels is voor het perceel [locatie 2] aangegeven als type bedrijf groothandel in kleinschalige landbouwmachines inclusief beperkte reparaties aan landbouwmachines in de loods.
3.3. Vast staat dat de in het verleden op perceel [locatie 2] legaal tot stand gekomen agrarische gebouwen bij de vaststelling van het voorafgaande plan onder het overgangsrecht zijn komen te vallen.
Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaande legale bebouwing kan slechts onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar zijn. Hiervoor is vereist dat zicht bestaat op verwijdering van de bebouwing binnen de planperiode. Indien dit niet het geval is, dient de raad het bestaande legale bouwwerk planologisch in te passen, bijvoorbeeld door het als zodanig te bestemmen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft gesteld ziet de Afdeling, mede gelet op de voorheen bestaande agrarische gebruiksmogelijkheden, geen aanleiding de door de raad gemaakte keuze om ter plaatse groothandelsactiviteiten met enige reparatie- en aanpassingswerkzaamheden mogelijk te maken, onredelijk te achten. Daarbij is in aanmerking genomen dat buitenopslag is uitgesloten en niet aannemelijk is geworden dat een gebruik zoals thans is vastgelegd in de planregels, een onaanvaarbare verzwaring voor het woon- en leefklimaat in de omgeving met zich brengt ten opzichte van hetgeen voorheen planologisch mogelijk was. Bij de bestemmingsomschrijving heeft de raad terecht de door [appellant sub 2] in het handelsregister geregistreerde bedrijfsactiviteiten niet als uitgangspunt genomen maar de vraag in hoeverre sprake is van ruimtelijk gewenste activiteiten. Voor zover [appellant sub 1] in dit verband heeft gesteld dat tegen afwijkend gebruik onvoldoende wordt opgetreden, betreft het een kwestie van handhaving die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1] betoogt verder dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt nu in een naar zijn mening gelijkliggend geval, dat betrekking heeft op het perceel Baan 14, is volstaan met een persoonsgebonden oplossing.
4.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat in het door [appellant sub 1] genoemde geval geen sprake was van een gebouw dat onder het overgangsrecht was gebracht en derhalve als uitgangspunt moest gelden dat inpassing moest plaatsvinden. In dat geval was sprake van een perceel met een woonbestemming waarbij de bewoner in verband met zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur zijn vrachtwagen wilde stallen bij zijn woning.
Op het perceel [locatie 2] was sprake van een situatie waarvoor een blijvende oplossing moest worden gevonden en in het door [appellant sub 1] genoemde andere geval sprake was van een situatie waarbij een persoonsgebonden, tijdelijke oplossing werd beoogd ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
6. [appellant sub 2] voert aan dat in het plan ten onrechte geen enkele uitbreidingsmogelijkheid voor zijn bedrijf is neergelegd. De raad had moeten aansluiten bij de planregels die hij heeft vastgesteld voor hergebruik van agrarische percelen voor agrarisch-technische hulpbedrijven, aanverwante bedrijven en niet-agrarische bedrijven. Die regels maken het mogelijk om een agrarische bestemming te wijzigen ten behoeve van een niet-agrarisch bedrijf met 600 m² aan bedrijfsbebouwing. Alleen voor zijn niet-agrarische bedrijf is een aanduiding op de verbeelding gelegd waardoor uitbreiding niet mogelijk is, hoewel op zijn perceel maar 400 m² aan bebouwing aanwezig is. Door deze aanduiding kan hij ook geen gebruik maken van de in artikel 6, lid 6.3.1, van de planregels geboden mogelijkheid om, indien het oppervlak van de bestaande bebouwing kleiner is dan 500 m², uit te breiden met 50%. De bedrijfsbestemming had verder op het gehele perceel moeten worden gelegd. Nu resteert een strook grond die een agrarische bestemming heeft.
Verder betoogt [appellant sub 2] dat zijn bedrijfsactiviteiten in de planregels moeten worden omschreven als agrarisch-technisch hulpbedrijf, inclusief groothandel in kleinschalige landbouwmachines met beperkte reparaties en apparaten en aanverwante overige producten. Ook dient de mogelijkheid te bestaan het aangeboden assortiment kleine landbouwmachines op beperkte schaal buiten te stallen en uit te stallen voor de verkoop. De Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening 2014) noch de aard van de werkzaamheden of de omgeving verzetten zich tegen de gevraagde ruimere bestemming en uitbreidingsmogelijkheden. Naar zijn stellen blijkt uit een akoestisch onderzoek dat zijn bedrijfsactiviteiten onder de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer blijven.
6.1. Zoals de Afdeling hiervoor heeft overwogen onder 3.3, moest de raad bij de vaststelling van het plan, nu geen uitzicht bestond op verwijdering van de op het perceel [locatie 2] staande bebouwing, deze bebouwing inpassen. Dit ontsloeg de raad niet van de verplichting om, bij de vaststelling van een nieuwe bestemming en de daarbij behorende bebouwingsmogelijkheden, de belangen van omwonenden te betrekken. Gelet op de aanwezigheid van omliggende woningen, waarbij de kortste afstand tussen een woning en de bedrijfsbestemming 10 m bedraagt, acht de Afdeling de keuze van de raad voor een maatbestemming en een beperking tot de bestaande omvang aan gebouwen niet onredelijk. Evenmin acht de Afdeling het standpunt van de raad onredelijk dat, zo [appellant sub 2] milieuactiviteiten wenst te ontwikkelen die meer belastend zijn voor de omgeving, hij deze zal moeten verplaatsen naar een bedrijventerrein. Gegeven de korte afstand tot de omliggende woningen acht de Afdeling evenmin onredelijk de weigering van de raad om mee te werken aan uitbreiding van de bedrijfsbestemming naar het gehele perceel en aan de door [appellant sub 2] gewenste uitbreiding van buitenactiviteiten. In dit verband is verder nog van belang dat niet gebleken is dat een agrarisch gebruik van de resterende gronden niet mogelijk is.
In dit geval heeft de raad er, gezien de situatie ter plaatse en na afweging van alle betrokken belangen, voorts op voorhand al in redelijkheid de keuze kunnen maken om geen mogelijkheden in het plan op te nemen waarbij door middel van een wijzigings- of afwijkingsbevoegdheid een mogelijkheid zou zijn om medewerking te verlenen aan uitbreiding. Ook de bepalingen van de Verordening 2014 verplichtten de raad niet tot medewerking aan de wensen van [appellant sub 2].
Het betoog faalt.
7. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 3]
8. Bij brief van 10 oktober 2016 heeft [appellante sub 3] haar beroep, voor zover dat was gericht tegen artikel 3, lid 3.7.8, van de planregels, ingetrokken.
8.1. [appellante sub 3] voert aan dat haar, op het perceel [locatie 3] staande, boerderij ten onrechte is opgenomen in de bij de planregels behorende bijlage 9. Voor de opname in deze bijlage is geen enkele motivering gegeven. Naar haar stellen kan een object bovendien uitsluitend door middel van aanwijzing op grond van de gemeentelijke Erfgoedverordening worden aangewezen als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Aan de voorwaarden voor een dergelijke aanwijzing voldoet de boerderij niet en bovendien is afbreuk gedaan aan het cultuurhistorisch karakter door de vele veranderingen die in de loop der jaren zijn aangebracht in het uiterlijk van de boerderij. Bovendien is alleen in de planregels die betrekking hebben op de bestemming "Wonen" een verwijzing naar bijlage 9 opgenomen. Nu op het perceel een agrarische bestemming rust had deze verwijzing achterwege behoren te blijven, zeker nu de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat de planregels geen enkele beperking voor de eigenaar met zich brengen.
8.2. De raad heeft uiteengezet dat weliswaar een definitieve aanwijzing op grond van de Erfgoedverordening nog niet heeft plaatsgevonden, maar dat ten tijde van het bestreden besluit wel al een voorlopige aanwijzing had plaatsgevonden. Hierdoor is het pand beschermd op grond van de monumentenwetgeving. Uit de planregels zelf vloeien volgens de raad geen beperkingen voor de eigenaar voort. Zij bieden de eigenaar van een pand slechts een verruiming van zijn mogelijkheden. In dit verband heeft de raad er op gewezen dat in aansluiting bij de Verordening 2014 in artikel 3, lid 3.7.6, van de planregels is neergelegd dat van de bevoegdheid om een agrarische bestemming te wijzigen in een woonbestemming slechts gebruik mag worden gemaakt indien overtollige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Daarbij is een uitzondering gemaakt voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. Indien alsnog een woonbestemming is verkregen bestaat vervolgens onder nader omschreven voorwaarden de mogelijkheid om mee te werken aan woningsplitsing.
8.3. Bij het plan is aan het perceel [locatie 3] de bestemming "Agrarisch" toegekend. Aan een gedeelte van het perceel is de aanduiding "bouwvlak" gegeven. Voorts is het perceel geplaatst op de op culturele en waardevolle bebouwing betrekking hebbende bijlage 9 van de planregels.
Vast staat dat de procedure rond de aanwijzing van de boerderij van [appellante sub 3] op grond van de Erfgoedverordening ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet was afgerond. Anders dan [appellante sub 3] heeft gesteld, betekent dat echter niet dat het daarmee was uitgesloten dat de gemeenteraad in het kader van de goede ruimtelijke ordening met de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening houdt.
De Afdeling stelt vast dat in de op de bestemming "Agrarisch" betrekking hebbende planregels geen directe verwijzing naar bijlage 9 bevat. Wel is in artikel 3, lid 3.7.6, van de planregels vastgelegd dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het bouwvlak te wijzigen in "Wonen" ten behoeve van het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning. Daarbij geldt als voorwaarde dat overtollige bebouwing wordt gesloopt, tenzij het gaat om cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Verder is ten aanzien van de bestemming "Wonen" vastgelegd dat onder voorwaarden woningsplitsing mogelijk is voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing die in bijlage 9 van de planregels is opgenomen. Door [appellante sub 3] is niet aannemelijk gemaakt dat zij aldus enig nadeel kan ondervinden van de vermelding op bijlage 9. Indien de planregels bij een nieuwe planvaststelling worden veranderd en daarbij beperkingen worden aangebracht die betrekking hebben op haar perceel, kan zij daartegen opkomen. Daarbij kan zij ook de vraag aan de orde stellen of en in hoeverre er sprake is van beschermenswaardige aspecten die, afgezet tegen de belangen van [appellante sub 3], mogen leiden tot planregels die een beperking voor haar met zich meebrengen. Anderzijds is vermelding op de bijlage 9 van belang teneinde te voorkomen dat bij omzetting van de ter plaatse bestaande boerderij naar een burgerwoning cultuurhistorisch waardevolle bebouwing moet worden gesloopt.
Het betoog faalt.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 3] ongegrond.
10. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval grond is gelegen om de raad te gelasten het betaalde griffierecht aan [appellante sub 3] te vergoeden. De raad heeft toegegeven dat ten onrechte is nagelaten om in te gaan op een gedeelte van de zienswijze. Nu hieromtrent door de raad nader uitleg is gegeven en deze uitleg voor [appellante sub 3] aanleiding heeft gegeven in zoverre het beroep in te trekken, ziet de Afdeling aanleiding de raad te gelasten het door [appellante sub 3] betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Het beroep van [appellant sub 4] en anderen
11. [appellant sub 4] en anderen betogen dat aan het perceel [locatie 5] ten onrechte een bouwperceel is toegekend. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de Afdeling bij uitspraak van 24 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI9664, is overgegaan tot vernietiging van de goedkeuring die het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant had gegeven aan het bestemmingsplan "Buitengebied 2007", voor zover dat plan betrekking had op dat perceel [locatie 5]. Hierdoor gold naar hun stellen geen bouwvlak meer voor dit perceel. Ook ligt het Natura 2000-gebied Kornsche Boezem in de omgeving, waarbij het agrarisch bedrijf een negatieve invloed kan hebben op de aldaar voorkomende waarden.
Verder is het bouwvlak dat bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" aan het perceel [locatie 5] was toegekend bij het thans vastgestelde plan ten onrechte nog weer verder in de richting van hun perceel [locatie 4] verschoven. Voorheen lag het bouwvlak op 20 m afstand van de perceelsgrens, nu ligt het bouwvlak direct tegen het noordwestelijke deel van hun perceel. Weliswaar is voor de aanliggende strook een bouwverbod opgenomen, maar dat verbod geldt niet voor een bedrijfswoning met aangebouwde bijgebouwen en bovendien kan van dat verbod door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken. De bij het plan voorziene bebouwingsmogelijkheden leiden tot ernstig privacyverlies en planschade. Bovendien is in artikel 3, lid 3.7.2, van de planregels ten onrechte de mogelijkheid geopend om het bouwvlak voor het perceel [locatie 5] te vergroten en bestaat ten onrechte de mogelijkheid het gehele bouwvlak te verharden. Er zijn andere locaties aan te wijzen waar minder overlast voor de omgeving optreedt.
11.1. Aan het perceel [locatie 5] is bij het plan de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "bouwvlak" toegekend. Aan een strook grond aan de zuid- en oostzijde van dat perceel is bovendien de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden bedrijf, niet zijnde een veehouderij of een paardenfokkerij.
Ingevolge lid 3.2.1, aanhef en onder a, geldt voor het bouwwerken dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak.
Ingevolge lid 3.2.1, aanhef en onder d, aanhef en sub 3, geldt dat het bouwvlak volledig mag worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" geen bebouwing is toegestaan, uitgezonderd een bedrijfswoning en aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning.
Ingevolge lid 3.3.4 kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, aanhef en onder d, aanhef en sub 3, om bebouwing binnen het bouwvlak toe te staan ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing", mits middels (milieu)onderzoek is aangetoond dat bij de realisatie van bebouwing sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving.
Ingevolge lid 3.7.2 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Agrarisch" geheel of gedeeltelijk te wijzigen voor de vergroting van een agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij, mits:
a. de oppervlakte van het bouwvlak na vergroting maximaal 1,5 ha bedraagt;
(…);
f. er een concreet bouw- en inrichtingsplan aan ten grondslag ligt;
g. het woon- en leefklimaat in de directe omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
(…).
11.2. Bij de uitspraak van 24 juni 2009 heeft de Afdeling geoordeeld dat in het aan het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" voorafgaande plan "Omgeving Korn en Muilkerk" reeds een bouwblok voor het perceel [locatie 5] was toegekend. In verband hiermee heeft de Afdeling geoordeeld dat het opnieuw opnemen van een bouwvlak voor dit perceel niet strijdig is met het provinciale beleid. Ook het opnemen van een mogelijkheid om ter plaatse een bedrijfswoning te bouwen heeft de Afdeling niet in strijd met het provinciale beleid geacht. Wel heeft de Afdeling geoordeeld dat de vergroting van het bouwvlak die in het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" was voorzien in de richting van het perceel van [appellant sub 4] en anderen, tot gevolg heeft dat een bedrijfsgebouw kan worden opgericht tot op een afstand van 13 m van de woning van [appellant sub 4] en anderen en bouwwerken op 10 m, zonder dat dit is onderkend en onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor het woon- en leefklimaat op het perceel van [appellant sub 4] en anderen. Gelet hierop heeft de Afdeling de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007", voor zover die betrekking had op het perceel [locatie 5], vernietigd.
11.3. Bij het thans vastgestelde plan is wederom voorzien in een vergroting van het bouwvlak zoals dat op grond van het bestemmingsplan "Omgeving Korn en Muilkerk" op het perceel rustte. De afstand van het bouwvlak tot het perceel van [appellant sub 4] en anderen is, anders dan [appellant sub 4] en anderen hebben gesteld, gelijk gebleven ten opzichte van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007". Ten aanzien van die afstand heeft de Afdeling bij haar uitspraak van 24 juni 2009 overwogen dat daardoor de mogelijkheid is ontstaan om aanmerkelijk dichter bij de woning van [appellant sub 4] en anderen bebouwing op te richten dan voorheen en dat geen onderzoek is verricht naar het woon- en leefklimaat van [appellant sub 4] en anderen. Daarbij heeft de Afdeling niet het betoog gevolgd dat een dergelijke beoordeling eerst plaats hoeft te vinden bij de toetsing van een concreet bouwplan aan de geldende milieuwetgeving nu in het kader van de goede ruimtelijke ordening ook de mogelijke gevolgen voor het woon- en leefmilieu ter plaatse dienen te worden afgewogen. Aan het bestreden besluit ligt geen nader onderzoek ten grondslag. Gelijk in de uitspraak van 24 juni 2009 moet daarom worden geconcludeerd dat de raad de belangen van [appellant sub 4] en anderen niet op een zorgvuldige wijze heeft afgewogen tegen de belangen die zijn gediend met de verwezenlijking van het plandeel dat betrekking heeft op het gedeelte van het perceel [locatie 5], waarop zowel de bestemming "Agrarisch" als de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" is gegeven.
Een en ander heeft tot gevolg dat het betoog van [appellant sub 4], voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel dat betrekking heeft op het gedeelte van het perceel [locatie 5], waarop zowel de bestemming "Agrarisch" als de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" is gegeven, slaagt.
11.4. De Afdeling overweegt verder dat door de in de uitspraak van 24 juni 2009 vastgelegde vernietiging voor het plandeel [locatie 5] het voorafgaande bestemmingsplan "Omgeving Korn en Muilkerk" voor dat perceel is herleefd en daarmee ook het voor dat perceel vastgestelde bouwperceel. Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 9 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7111, de op 4 augustus 2008 aan H. Groeneveld verleende vergunning voor het bouwen van een machineberging en bewaarplaats op het perceel [locatie 5] in stand gelaten. Dit gebouw is vervolgens ten noorden van een eerder gebouwde loods tot stand gekomen. Ook is een in rechte onaantastbare vergunning verleend voor de bouw van een bedrijfswoning op het perceel.
Uit het vorenstaande volgt dat, anders dan [appellant sub 4] en anderen hebben betoogd, voorheen steeds een bouwvlak op het perceel [locatie 5] aanwezig is geweest. Voorts dienen legaal tot stand gekomen bebouwing en bestaand legaal gebruik in beginsel als zodanig in het bestemmingsplan te worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien. In dat geval kunnen het bestaande legale bouwwerk en gebruik onder het overgangsrecht worden gebracht, mits aannemelijk wordt gemaakt dat het bouwwerk dan wel het gebruik binnen de planperiode wordt verwijderd dan wel beëindigd. Met het overgangsrecht wordt immers beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen. Dat een bestaand legaal bouwwerk in beginsel bij de vaststelling van een bestemmingsplan als zodanig dient te worden bestemd, geldt ook voor een bouwwerk dat weliswaar nog niet is opgericht, maar wel onherroepelijk is vergund. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen.
Verder laat het plan ter plaatse de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij of een paardenfokkerij toe. Deze bestemming laat het bestaande, planologisch legaal aanwezige, bedrijf toe. Daarnaast voorziet het bouwblok na vernietiging nog in enige uitbreidingsmogelijkheden voor het bedrijf. De raad heeft, gelet op de geringe aard en omvang van deze mogelijkheden, zich op het standpunt gesteld dat de bestemming en planregeling voor dit bedrijf geen negatieve gevolgen voor het Natura 2000-gebied heeft. [appellant sub 4] en anderen hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarom de conclusie van de raad dat op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat het plan op dit punt significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied heeft, onjuist is.
Het betoog faalt.
11.5. Daarnaast betogen [appellant sub 4] en anderen dat de dijkweg Korn onderdeel uitmaakt van de cultuurhistorisch waardevolle dijk tussen Dussen en Werkendam. Ten onrechte is bij de vaststelling van het plan nagelaten het karakter van deze dijk voldoende te beschermen.
11.6. De raad voert aan dat de dijkweg Korn geen beschermd stads- of dorpsgezicht is. Verder kunnen binnen de bestemming "Verkeer" alleen voorzieningen worden gerealiseerd die passen binnen de verkeersfunctie van de weg. Daarnaast heeft hij er op gewezen dat aan de dijk de aanduiding "zeekleilandschap - eerste aanwaspolders" is gegeven en heeft hij gesteld dat voor dit dijktraject ter borging van de cultuurhistorische kwaliteiten van het oude dijklichaam een aanlegvergunningstelsel van kracht is.
11.7. Ingevolge artikel 32, lid 32.2.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn ter plaatse van de aanduiding " zeekleilandschap - eerste aanwaspolders" de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het zeekleilandschap, subtype eerste aanwaspolders, met de volgende kernkwaliteiten: openheid, grootschalig karakter, doorschemerend (micro)reliëf, kades en dijken en bijbehorende taluds.
11.8. Ter zitting heeft de raad erkend dat in de planregels een koppeling met een aanlegvergunningstelsel ontbreekt. Nu de raad zich in zoverre kennelijk op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, voor zover niet bij artikel 32, lid 32.2.1, van de planregels is voorzien in een aanlegvergunningstelsel, niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
11.9. Verder voeren [appellant sub 4] en anderen aan dat de dijkweg Korn dermate smal is dat deze ongeschikt is voor de steeds groter wordende landbouwvoertuigen die ook nog tot in de avond geluidsoverlast met zich brengen. Daarom is ten onrechte gekozen voor een algemene verkeersbestemming in plaats van een bestemming waarbij wordt aangegeven dat een gebruik als verblijfsgebied voorop staat.
11.10. De raad heeft uiteengezet dat ervoor is gekozen om in het plan geen differentiatie te maken voor soorten verkeer. Indien bepaalde categorieën van verkeer zouden moeten worden uitgesloten, is het nemen van een verkeersbesluit de aangewezen weg. Voor Korn bestaat daar geen aanleiding toe. Er gelden geen beperkingen voor de aslast van voertuigen en de gemeente Werkendam is een agrarische gemeente met veel lintbebouwing. Het gebruik van de daarin gelegen wegen door landbouwvoertuigen is niet uitzonderlijk.
11.11. De Afdeling overweegt dat ter zitting is komen vast te staan dat langs de dijk verschillende agrarische bedrijven gelegen zijn, die voor hun bedrijfsvoering afhankelijk zijn van verkeer over deze weg. Dat door de raad is gekozen voor een algemene verkeersbestemming en dat de inrichting van de weg en het gebruik daarvan niet in het plan zijn vastgelegd, maar voor zover de raad dit vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid en een goed woon- en leefklimaat nodig acht, door verkeersmaatregelen zullen worden gereguleerd, is niet onredelijk. De gekozen wijze van bestemmen is niet ongebruikelijk en de raad heeft deze in redelijkheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.
Het betoog faalt.
12. Het beroep van [appellant sub 4] is gegrond. In hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" ter plaatse van het perceel [locatie 5], alsmede voor zover niet bij artikel 32, lid 32.2.1, van de planregels is voorzien in een aanlegvergunningstelsel, is genomen in strijd met de bij de voorbereiding van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
De Afdeling ziet aanleiding om, voor zover het artikel 32, lid 32.2.1 betreft, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om voor het te vernietigen plandeel met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen.
Verwerking in het elektronisch vastgestelde plan
13. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
14. Van proceskosten van [appellant sub 4] die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken. Voor een proceskostenvergoeding ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] en anderen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Werkendam van 6 oktober 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied", voor zover:
a. dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing" ter plaatse van het perceel [locatie 5];
b. voor zover niet bij artikel 32, lid 32.2.1, van de planregels is voorzien in een aanlegvergunningstelsel;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], [appellant sub 2] en [appellante sub 3] ongegrond;
IV. draagt de raad van de gemeente Werkendam op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II.a wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. draagt de raad van de gemeente Werkendam op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw plan vast te stellen voor zover het betreft het planonderdeel onder II.b;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Werkendam aan [appellant sub 4] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Werkendam aan [appellante sub 3] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016
45.