201006246/1/H1.
Datum uitspraak: 9 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Dussen, gemeente Werkendam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 mei 2010 in zaak nr. 09/365 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Werkendam.
Bij besluit van 4 augustus 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een machineberging en bewaarplaats op het perceel [locatie] in Dussen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 4 augustus 2008, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 12 mei 2010, verzonden op 21 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2011, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.J. van Eijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in het bouwen van een machineberging en bewaarplaats/sorteerruimte voor aardappelen.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college het bouwplan ten onrechte heeft getoetst aan het bestemmingsplan "Buitengebied Werkendam". Zij voeren aan dat de Afdeling bij haar uitspraak van 24 juni 2009, in zaaknr.
200801902/1/R1, het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de op grond van dit bestemmingsplan aan het perceel toegekende bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden -AB- (Medebestemming)" met de nadere aanduidingen "g" en "1 BW" en dat hieraan terugwerkende kracht toekomt.
2.2.1. Het betoog faalt. Zoals volgt uit de uitspraak van 12 januari 2011 in zaak nr.
201005699/1/H1, waarin is aangesloten bij de uitspraak van 21 december 1999 in zaak nr. H01.99.0245 (AB 2000, 78), worden door de vernietiging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan de rechtsgevolgen van de op basis van dat plan verleende bouwvergunningen niet ongedaan gemaakt. Uit de genoemde uitspraken volgt tevens dat, zolang het bestemmingsplan in werking is, dit als het toetsingskader geldt voor het te nemen besluit op bezwaar en dat - indien het besluit op bezwaar onder vigeur van dat plan is genomen - daarop in beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter niet behoort te worden teruggekomen.
2.2.2. Het bestemmingsplan "Buitengebied Werkendam" was na de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling 11 juli 2008, in zaaknr.
200801902/2, in werking getreden zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat dit bestemmingsplan als toetsingskader heeft te gelden. Voor zover het hoger beroep ziet op strijdigheden met de voorschriften van het bestemmingsplan "Omgeving Korn en Muilkerk", behoeft dat daarom geen bespreking.
2.3. Ingevolge het ten tijde van het besluit van 2 december 2008 geldende bestemmingsplan "Buitengebied Werkendam" rust op het perceel de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden -AB- (Medebestemming)" met de nadere aanduidingen "g" en "1 BW".
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef, onderdeel a, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften zijn de gronden, op een detailplankaart aangewezen voor "Agrarische bedrijfsdoeleinden -AB-", overeenkomstig de aanduidingen op de detailplankaart mede bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat op de gronden met de aanduiding "g" de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder e, gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de aanwijzingen op de detailplankaarten, alsmede de eis dat de afstand van gebouwen tot aan de zijdelingse perceelgrenzen ten minste 3 m dient te bedragen.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 8, wordt bij de toepassing van de planvoorschriften de afstand tot de zijdelingse perceelgrens als volgt gemeten: de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 27, wordt onder bouwperceel verstaan: de aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond, behorende bij een bestaand of op te richten bouwwerk of complex van bouwwerken. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 6, wordt onder een agrarisch bedrijf, grondgebonden verstaan: een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.
Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouwfruitteelt- en vollegrondstuinbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven zijn doorgaans ook grondgebonden.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied Werkendam". Zij voeren aan dat niet wordt voldaan aan artikel 11, vierde lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften, omdat de afstand van het op te richten bouwwerk tot een zijdelingse perceelsgrens minder dan drie meter bedraagt. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat voor het bepalen van de omvang van het bouwperceel niet moet worden uitgegaan van de kadastrale grenzen op de plankaart omdat kadastrale samenvoeging van twee percelen mogelijk is. Voorts voeren zij aan dat het bouwplan in strijd is met artikel 11, eerste lid, aanhef, onderdeel a, aanhef en onder 4, van de planvoorschriften, omdat het bedrijf van [vergunninghouder] geen agrarisch bedrijf is waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Het zwaartepunt van het bedrijf ligt in Molenschot, aldus [appellanten].
2.4.1. Het perceel [locatie] bestaat uit twee kadastrale percelen, aangeduid als S884 en S885. De machineberging/ bewaarplaats/ sorteerruimte voor aardappelen is voorzien op het kadastrale perceel S884 en binnen het aldaar in het bestemmingsplan aangegeven bouwvlak. [vergunninghouder] heeft delen van de kadastrale percelen S884 en S885 gekocht onder de voorwaarde dat niets de bouw van een agrarische bedrijfswoning meer tegenhoudt.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 16 januari 2008, in zaak nr.
200702672/1, is bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend, waarbij in beginsel uitgegaan wordt van kadastrale percelen.
Een wijziging in eigendomsverhoudingen die na de vaststelling van het bestemmingsplan plaatsvindt, kan gevolgen hebben voor de omvang van het bouwperceel. Datzelfde kan het geval zijn indien voldoende concreet zicht op een wijziging van de eigendomsverhoudingen bestaat. [vergunninghouder] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de eigendom van de betrokken delen van de percelen S884 en S885 zal verkrijgen ten behoeve van zijn agrarische bedrijfsvoering. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ter zitting is vastgesteld dat het deel van het gesplitste kadastrale perceel S884 aan [vergunninghouder] is geleverd. Voorts is van belang dat het college ten tijde van het besluit van 2 december 2008 aan [vergunninghouder] bouwvergunning eerste fase voor de bouw van een bedrijfswoning op het kadastrale perceel S885 had verleend, die het in zijn besluit op bezwaar had gehandhaafd en dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda het beroep tegen dat besluit op bezwaar ongegrond had verklaard en dat het kadastrale perceel S885 is aangekocht, waarbij de verkoper zich tot levering heeft verbonden indien de bedrijfswoning kan worden gerealiseerd. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding om nog langer van de kadastrale grenzen, als aangegeven op de plankaart, uit te gaan, maar van de situatie, dat [vergunninghouder] gerechtigd is tot de betrokken delen van de percelen S884 en S885, en voldoet het bouwplan derhalve aan de minimale afstandseis van het op te richten bouwwerk tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen als bedoeld in artikel in artikel 11, vierde lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.4.3. Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het bedrijf van [vergunninghouder] een agrarisch bedrijf is waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de gronden van [vergunninghouder] in Dussen zijn eigendom zijn en de gronden in Molenschot door hem slechts kortdurend worden gepacht. Het bouwplan is derhalve niet in strijd met artikel 11, eerste lid, aanhef, onderdeel a, aanhef en onder 4,van de planvoorschriften.
2.5. Voor zover [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het op te richten bouwwerk niet bereikbaar zal zijn voor vrachtwagens, overweegt de Afdeling dat de bouwverordening 2007 van de gemeente Werkendam geen verplichting daartoe kent en dat zich evenmin een andere weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoet. Overigens heeft [vergunninghouder] ter zitting toegelicht dat het voorziene bouwwerk ook bereikbaar zal zijn voor vrachtwagens.
2.6. Voor zover [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hun bezwaren inzake milieu, woon- en leefklimaat, cultuurhistorische waarde en de ligging van het voorziene bouwwerk ten opzichte van de natuurparel Kornsche Boezem, wordt overwogen dat de rechtbank deze bezwaren terecht buiten beschouwing heeft gelaten. Nu het bouwplan niet in strijd met is met artikel 44, eerste lid, van de Woningwet is het college gehouden de bouwvergunning te verlenen en wordt aan voornoemde bezwaren niet toegekomen. Het betoog faalt.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011